Gebouwd op schuld
De Nederlandse kerk was aan het begin van de negentiende eeuw diep gezonken. Vanaf veel kansels kwam niet veel meer dan een boodschap van braafheid en deugd. Was het dus gerechtvaardigd om deze kerk te verlaten?
Door middel van de verplicht ingevoerde Evangelische gezangen werd deze boodschap het kerkvolk op de lippen gelegd:
De deugd, o ja, ik vind ze schoon,
zij strekt zichzelv’ ten grooten loon.
Ik volg haar pad met vreugd en moed;
ik weet dat wie geen zonde doet,
wie zijne plichten niet vergeet,
met reden hoogst gelukkig heet.
Gezang 74
Geen wonder dat veel ernstige gemeenteleden verkommerden. Degenen die zich verbonden wisten aan de inhoud van de gereformeerde belijdenis, zochten hun stichting in de nagelaten geschriften van de oude schrijvers. Veelal verenigden ze zich in de conventikels, de geestelijke gezelschappen die samenkwamen in de huiskamers. Hier en daar traden er oefenaars op in schuren en op boerenerven. Veel van deze gezelschappen, vooral in de noordelijke provincies, lieten zich in de jaren na de Afscheiding vergaderen tot nieuwe afgescheiden gemeenten.
Belijdenis
Daar tegenover betekende de Afscheiding een beweging tot herbronning van de kerk der Reformatie. Begonnen als modern predikant onderging ds. Hendrik de Cock een persoonlijke bekering tot de Christus der Schriften. Tekenend is dat hij de Dordtse Leerregels, waarvan hij de heilzame inhoud bevindelijk had ontdekt, voor een breed publiek in druk liet verschijnen. Het was zijn diepe wens dat de kerk haar belijdenis zou kennen en er weer uit leven zou. Toen het tot een afscheiding kwam, verwees de Acte dan ook naar ‘Gods heilig Woord en onze aloude formulieren van enigheid’ als de gronden der vaderen. Daarop wensten de afgescheidenen te zijn gebouwd en daarnaar wilden ze zich in leer en leven richten.
Extreme uitlatingen
Toch is er op de manier waarop de Ulrumse afscheiding plaatsvond, naar mijn mening wel het een en ander aan te merken. Ik moet volstaan met een enkele aanduiding. Zo waren er, ondanks de integere en geestelijke bedoeling van Hendrik de Cock, nogal wat uitglijders in zijn optreden: het dopen van kinderen uit naburige gemeenten en allerlei extreme uitlatingen in diverse publicaties. Dat had wel wat minder gekund. Ik denk ook aan de rol van ds. H.P. Scholte in het Ulrumse gebeuren in oktober 1834. Scholte was een drijverige man. Bij hem was nauwelijks enige affiniteit met de kerk der vaderen te bespeuren. Onmiskenbaar heeft De Cock zich door zijn strijdvaardige collega laten meeslepen… Was het allemaal niet al te voorbarig? Zo was althans wel het oordeel van tijdgenoot Groen van Prinsterer: ‘Een voorbarige en op verkeerd terrein handgemeen geraakte voorhoede. (…) Om een verkeerd vonnis van een kerkbestuur gaat men niet uit de kerk.’
Hopeloos verdeeld
En dan de geschiedenis van de prille afgescheiden kerken. De beweging bleek op veel plaatsen een invalspoort van individualisme, subjectivisme en zelfs sektarisme te zijn. Doordat conventikels tot gemeenten werden verheven, kwamen die onder leiding van bakkers, boerenknechten en andere singulieren te staan, veelal zonder al te veel theologische bagage. Al snel waren de afgescheidenen hopeloos verdeeld. Over verbond en doop. Over de zichtbare en de onzichtbare kerk. Over nut en noodzaak van een kerkorde. Broedertwisten alom. Wat een kerkelijke pijn is er geleden. Al in 1838 voltrekt zich de eerste scheuring. We spreken over de crisis der jeugd. Ook in de latere decennia bleef het schuren en dientengevolge scheuren…
Afscheidingsijver
De Afscheiding wilde tegelijkertijd terugkeer zijn: terugkeer naar de belijdenis van de vaderen. In die weg hoopten de afgescheidenen een zegen te zijn voor het hele volk. Dat was een oprechte intentie. In de praktijk echter betekende het dat de landelijke kerk, de kerk van de toen nog gedoopte natie, werd afgeschreven. Toch waren ze er nog: dienaren van het Woord en gemeenteleden die ondanks hun bezwaren hun taak en roeping bleven zien binnen de oude vaderlandse kerk. Ze gingen niet mee, maar zij bleven. In dat licht is het schrijnend dat de afscheidingsijver zover ging dat ook op plaatsen waar een belijdenisgetrouwe prediker de hervormde gemeente diende, nieuwe afgescheiden kerken werden gesticht. Bekend zijn de ‘apostolische reizen’ van Hendrik de Cock in het noorden des lands, speciaal met dat doel. Nederlands kerk raakte verscheurd en gebroken. Tot gruis is ze geworden.
Beschamend beeld
Bij het zoeken van een antwoord op de vraag ‘Was de Afscheiding een vergissing?’, wil ik niet alleen naar het verleden zien. We zijn inmiddels bijna twee eeuwen verder. Er is op het kerkelijke erf van Nederland sindsdien heel wat gebeurd. Het beeld van gereformeerd kerkelijk leven is een beschamend beeld. Sinds 1834 is de versplintering en profilering doorgegaan. Telkens weer rond grote en kleine gedingen. Het is een repeterende breuk. Wat een trieste jaartallen: 1892, 1926, 1944, 1950, 1953, 1967, 1980, 2004. En waar zal het einde zijn? Want wie één keer scheurt, blijft scheuren. Door dit alles kan ik de kerkelijke stand van zaken niet anders dan als ruïneus typeren. Wat is er van de oude Gereformeerde Kerk in ons land overgebleven? Wat resteert zijn tot op het bot verdeelde en in veel scherven uiteengevallen brokstukken. En – zou er ook deernis met het gruis zijn?
Inhoudelijke neergang
Ernstiger nog dan de fysieke versplintering is de inhoudelijke neergang van de kerken in Nederland.
De Acte van Afscheiding verwees naar ‘Gods heilig Woord en onze aloude formulieren van enigheid’ als de gronden der vaderen. De afgescheidenen wensten daarop te zijn gebouwd en zich daarnaar te richten. Na bijna tweehonderd jaar moeten we met verdriet constateren dat kerken die (mede) uit de Afscheiding zijn voortgekomen dit fundament hebben verlaten of bezig zijn te verlaten. Was dat destijds niet het verwijt richting de Gereformeerde Kerken vanuit de Gereformeerde Bond in het onzalige Samen op Wegproces? Ik denk bijvoorbeeld aan de fundamentele kritiek van drs. K. Exalto op de Proeve van eenparig geloofsgetuigenis (van Berkouwer & Ridderbos) in 1974. ‘Onaanvaardbaar & levensgevaarlijk!’, zo vond hij. En wat een snelle afloop als der wateren moeten we sindsdien aangaande die kerken niet constateren. Men kent en vindt haar standplaats vrijwel niet meer.
Zwaar weer
Het bleef niet bij deze kerken. Ook de ontwikkelingen binnen de in fusie verkerende Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Nederlands Gereformeerde Kerken zijn onrustbarend. Een nieuwe hermeneutiek vond ingang en daarmee een ander omgaan met (het gezag van) de heilige Schrift. Ook mijn eigen Christelijke Gereformeerde Kerken bevinden zich in zwaar weer. De waarheid is in het geding en daarmee ook de eenheid. Ik herhaal wat ik vorig jaar schreef in het blad Protestants Nederland: ‘Het brengt me tot de ernstige conclusie dat dit het faillissement van de Afscheiding betekent. En tevens dat de bestaansgrond en -reden van de kerken die dit betreft er feitelijk niet meer is’ – of er binnenkort niet meer zal zijn… Wat in 1834 het Hervormde Genootschap werd verweten, dreigen we – gemeten naar de maatstaven van de Afscheiding – nu zelf te worden: een valse kerk. Aan de andere zijde van het spectrum zijn het vooral de fronten die intact blijven. Er vinden wel samensprekingen plaats, maar de eigen identiteit moet naar mijn indruk koste wat kost worden bewaakt en bewaard. Nog maar kortgeleden werden de leerstellige verschilpunten over verbond en belofte in publicaties nog eens stevig aangescherpt. Treffend las ik onlangs over ‘dogmatische kooiconstructies’.
Schuld
In het gedenkboek Beproefde trouw (1981) vertelde prof. C. Graafland over een oom van hem, ‘een landbouwer te Breukelen, een liefhebber van Smytegelt’. Deze placht regelmatig te zeggen: ‘De Hervormde Kerk ligt verzonken in de schuld. De afgescheiden kerken zijn gebouwd op de schuld.’ Wat deze conventikelman van lang geleden daarmee bedoelde, laat zich niet moeilijk raden. Hoe onkerkelijke mensen als deze zich ook gedroegen, aldus Graafland, ze hadden een diep gevoel voor de eigenlijke breuk van de kerk. Die ligt niet alleen aan hervormde zijde, maar niet minder bij de afgescheidenen. Die van toen en die van nu. Wat boven alles nodig is? Dat die breuk daadwerkelijk als schuld beleefd en beleden wordt. Voor God en voor elkaar.
Trouw van God
Was de Afscheiding een vergissing? Ik vrees dat we een positief antwoord op deze vraag niet mogen ontwijken. Maar dat hoeft niet het laatste woord te zijn. Bijna dertig jaar geleden sprak ds. C. van den Bergh in Putten voor een samenkomst van vele honderden hervormde ambtsdragers. Zijn uitgangspunt nam hij in Psalm 74. ‘Aanschouw het verbond. Wij belijden en geloven vanuit de historie van de kerk, dat de kerk nooit tevergeefs een beroep op de trouw van God heeft gedaan. Waarom? Omdat het verbond vastligt, niet in ons, maar in Christus Jezus. In Hem ligt dat vast zelfs voor een diep verzonken kerk. Nooit kan God ons verhoren dan alleen om Christus’ wil, om der wille van Zijn liefde voor verloren mensen…’