Waar bent u naar op zoek?

Geestelijke vernieuwing

dr. J. Hoek
Door: dr. J. Hoek
01-12-2022

Het leven in dienst van de Heere is nog zo onvolmaakt en de blijvende gebrokenheid en strijd doen verlangen naar de volmaaktheid die er pas na dit leven zal zijn. Voor elk kind van God is deze ervaring invoelbaar en herkenbaar. Toch dreigt een gevaar.

In gesprekken over het geloofsleven wordt nogal eens verwezen naar Romeinen 7 en dan met name naar de woorden uit vers 24: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?’ Men bedoelt dan aan te geven dat het pas in de hemel en op de nieuwe aarde volmaakt zal zijn. Het leven nu is en blijft gebroken. Met zo’n verwijzing naar Romeinen 7 kunnen we echter een heel verkeerde kant op gaan.

Triest beeld

Dat is het geval wanneer het zo wordt voorgesteld alsof met de verzuchtingen van de apostel in dit hoofdstuk het eigenlijke en het wezenlijke van het geloofsleven getypeerd zou zijn. Dus alsof Romeinen 7, losgemaakt van Romeinen 6 en Romeinen 8, de normale stand van het christenleven omschrijft: ‘Ik weet nu eenmaal dat in mijn vlees niets goeds woont. En: het goede dat ik wil, doe ik niet, terwijl ik het kwade dat ik niet wil, juist wél doe.’ (zie vs.18,19)

De conclusie is dan: het wordt eigenlijk nauwelijks iets met de geestelijke vernieuwing van de mens. Je bent nu eenmaal zondaar in hart en nieren tot je laatste snik. De heiliging van de gelovigen blijft in de kinderschoenen staan. Er is dan geen sprake van een nieuwe koers in ons leven dankzij de Geest van de wedergeboorte. Prof. A. van de Beek schrijft in zijn boek Ego. Een cultuuranalyse van het ik onder verwijzing naar Romeinen 7: ‘Christenen misbruiken hun macht, ze zijn hebzuchtig, ze zijn egoïstisch.

Christenen zijn in de praktijk niet of nauwelijks van anderen te onderscheiden.’ (p.219)

Dat geeft wel een uiterst triest beeld van het leven van Gods kinderen. We zingen wel:

Och of wij Uw geboon volbrachten!

Gena, o hoogste Majesteit,

gun door het geloof in Christus krachten

om die te doen uit dankbaarheid.

Maar in de praktijk van het leven zou maar al te weinig blijken van die krachten en van een nieuwe levenswandel in dankbare gehoorzaamheid.

Gehoorzaam

Hier rijst bij mij de vraag of er op deze manier recht wordt gedaan aan wat de Schrift leert over de vernieuwende kracht van de Geest in de levens van de gelovigen. God verandert toch metterdaad mensen? Wanneer we onze nieuwe identiteit vinden in Christus (Gal.2:20), trekt de kracht van Zijn opstanding door ons leven heen en komt deze tot uiting in onze handel en wandel. Hoe meer het schaap in de Herder verdwijnt, hoe meer de Herder in het schaap verschijnt. Er komt een nieuwe koers in ons bestaan, de boom wordt aan de vruchten gekend. Daarom heten rechtvaardigen, in onderscheid van de onrechtvaardigen, gehoorzame kinderen, wijze bouwers die de woorden van Christus niet alleen horen, maar ze ook dóén.

Machteloze verzuchtingen

Maar hoe lezen we dan de machteloze verzuchtingen van Paulus in Romeinen 7? Gaat Romeinen 7 over mij? Bekend is de discussie of de apostel het hier heeft over het ‘ik’ van gelovigen, dus van wedergeboren christenen, of dat hij hier de beleving schetst van een mens die Christus nog niet als Verlosser heeft leren kennen. De laatste opvatting kwam ik onlangs weer tegen bij Ton de Ruiter, voormalig predikant van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (die zijn ambt heeft neergelegd vanwege bezwaren tegen de reformatorische rechtvaardigingsleer).

In zijn geschrift Gaat Romeinen 7 over mij? Wat kenmerkt een christen? Nieuw zicht op Paulus en Romeinen betoogt hij dat Paulus zijn eigen leven nooit zou kunnen typeren met Romeinen 7, want dan zou hij schromelijk tekortdoen aan Gods vernieuwende genade. De apostel zou in dit hoofdstuk het portret schilderen van iemand die niet leeft uit de kracht van de Geest. Paulus zou in dit gedeelte een ‘onmo-gelijke vreemde mix’ schetsen, een in werkelijkheid onbestaanbare situatie. Ik citeer: ‘Paulus zegt in feite: denk even met me mee, zie en voel hoe hopeloos en machteloos je bent als je zonder Jezus Christus zou leven en dus zonder zijn Geest. Dan kun je niet anders dan wanhopig worden: wee mij; wie zal mij uit deze ellende verlossen?’ (p.79)

Heilig leven

Voor het leven van de christen moeten we naar Romeinen 8 kijken. Dáár zien we het portret van wedergeboren gelovigen, die geleid worden door de Geest van God en zo, als kinderen van God, de dingen van de Geest bedenken en leven vanwege de gerechtigheid. Gelovigen zijn geen machteloze zuchters. In hun leven geeft de Geest van Jezus leiding, waardoor ze van de heerschappij van de zonde zijn bevrijd. Helder toont De Ruiter vanuit het Nieuwe Testament aan dat gelovigen niet onmachtig gevangen zitten onder de veroordelende wet en evenmin machteloos staan tegenover de zondemacht. Vandaar ook in de nieuwtestamentische brieven de veelvuldige opwekkingen tot heilig leven, die in de kracht van de Geest worden opgevolgd.

Het ‘ik’ van de christen

De Ruiter heeft mij echter exegetisch niet overtuigd. Met Calvijn en Kohlbrugge en vele anderen blijf ik van mening dat Romeinen 7 geschreven is met het oog op de positie van de christen. Het ‘ík’ waarover de apostel spreekt, is het ‘ik’ van de christen, maar dan wel onder een bepaald gezichtspunt, namelijk over dat ‘ik’ zodra dit los wordt gezien van Christus.

Dat is inderdaad een onmogelijke mogelijkheid, want je hebt als gelovige een onverbreekbare band met Hem. In feite spreekt Paulus in Romeinen 7 over een in Christus achterhaalde werkelijkheid. Helaas echter steekt die werkelijkheid in dit aardse leven toch weer de kop op zodra we als gelovigen iets willen doen en willen voorstellen buiten de Heere Jezus. In het geloof gaat het er steeds weer om dat we wórden wat we in Christus zíjn. Alleen in de weg van die voortdurende afsterving van de oude mens is er de voortdurende opstanding van de nieuwe mens. Zodra ik denk dat het nu wel klaar is met die oude mens, val ik in de zonde van hoogmoed.

Alleen aan de voet van het kruis ervaar ik de kracht van Pasen. Alleen wanneer ik als rank in de Wijnstok telkens gesnoeid word, kan ik groeien en bloeien. In die zin blijft staan: simul iustus ac peccator, tegelijkertijd rechtvaardige en zondaar, zoals Luther het verwoordde.

Niet los van Romeinen 8

De Ruiter neemt in het genoemde geschrift afstand van die formulering. Hij schrijft dat deze ‘door Jezus en de apostelen stellig ontkend en bestreden zou worden. Deze uitspraak is niet in lijn met de Bijbel.’ Dat is een stellige bewering, die ik even stellig zou willen weerspreken. Immers, in onszelf komen we niet uit boven de moordenaar aan het kruis, die bedelde om gratie. Terwijl we tegelijkertijd in Christus vrucht, ja zelfs veel vrucht mogen dragen tot eer van de hemelse Landman.

Gaat Romeinen 7 over mij? Helaas wel, maar Gode zij dank nooit los van Romeinen 8.

dr. J. Hoek
dr. J. Hoek