Waar bent u naar op zoek?

Snakken naar erkenning

dr. C.M.A. van Ekris
Door: dr. C.M.A. van Ekris
28-04-2023

Communiceren over het Evangelie in een belevingscultuur, hoe doen we dat? Laten wij het belang van beleving/ervaring in onze tijd niet opvatten als een bedreiging, maar als een uitnodiging.

Tijdgenoten, in de kerk en daarbuiten, zijn geholpen met een directer communiceren over de existentiële betekenis van het christelijk geloof. Daar moeten we in preken en in gesprekken niet te lang mee wachten en niet te omslachtig over spreken. Ik zie dat niet als een knieval voor de tijdgeest, maar als een teken van vitaliteit: vanuit onze bronnen en vanuit onze ervaring kunnen we vrijmoedig spreken over de beleving van God en de beleving van het bestaan.

Misschien is het zelfs zo dat de tijdgeest een appèl op ons doet om het beste uit onze christelijke traditie te ontsluiten met het oog op de ervaring van mensen van vandaag. Misschien laat het ons ook een spiegel zien over de stille ervaringsarmoede die ik om mij heen waarneem. Het is iets dat we soms amper durven zeggen: dat ons spreken over Hem arm is, steriel, voorspelbaar.

Communiceren over het Evangelie in belevingsaspecten: ik wil iets proeven van het verlangen naar beleving in een gedicht, daarna drie aspecten: de ervaring van het leven, de ervaring van het belijden, de ervaring die niet comfortabel is.

Woordengraf

Ik wil beginnen met poëzie. Mieke van Zonneveld (1989), dichter en dertiger, een millenial dus, schreef het gedicht ‘gebed’. Ze schrijft daarin over ‘U’, U ‘van wie een cliché is gemaakt’. Dat doodt de ervaring: U in dode taal. De ik-figuur heeft daaraan meegedaan: ‘Ik heb U getypeerd, genummerd en gearchiveerd.’ Uw Naam, zo blijkt uit het gedicht, is in een archiefkast terechtgekomen, en die kast is als een ‘woordengraf’. Dat woord gebruikt ze: een ‘woordengraf’. Er is taal die zo doods is dat je er eigenlijk iets of iemand mee begraaft.

Dit is een gebed aan ‘U’. Het gedicht is een poging om die ‘gearchiveerde naam’ opnieuw aan te spreken, zodat die Naam toch levend blijkt te zijn, net zo levend als ik. Dat wil de geloofservaring: merken dat God leeft en dat ik leef. Alhoewel, ik las in een interview met de dichter dat ze erg ziek geweest is, acute leukemie. Op een haar na, toen ze amper twintig was, in een nacht gestorven. Ze was bijna dood. En juist toen sloeg de noodzaak toe dat U, Uw Naam, leeft. ‘Dit is mijn extra tijd’, lees ik in dit gedicht, ‘en ik jongleer met glazen seconden’. Daar wil ik het zo verder over hebben: hoe vanuit de bestaanservaring, ook de dreiging van de dood, de roep tot God kan gebeuren. Een op de zes jongeren in ons land denkt regelmatig serieus na over zelfdoding.

‘Ontbonden leef ik’

En dan, openhartig in het gebed, de zelfkennis: ‘Ontbonden leef ik, ontbonden zonder U.’ Dat is een belangrijke typering: ‘ontbonden leven’. Er is geen gebinte waarin ik leef, geen samenhang, geen structuur, waar leef ik eigenlijk voor, al snel ‘val ik uit elkaar’. Is dat misschien de noodzaak tot ervaring onder veel tijdgenoten, ook onder jongeren in diensten van uitbundigheid: de noodzaak tot een existentieel moment in de tijd, waarin iets van God door je geest en je lijf heengaat, waardoor je bij elkaar gehouden wordt? Niet een luxe, maar een noodzaak. Ik hoor dus een tijdgenoot aan het woord in dit gebed/gedicht, iemand die weet heeft van dreigende leegte. Dan de aangrijpende laatste strofe van het gebed:

Vrijheid is een plakkerige afgod en een deken

die niet werkelijk bedekt. Ik mis U en dat is het.

Te worden aangeraakt. Te worden opgewekt.

Het lijkt alsof het sterven van de Naam tot een soort ontbinding heeft geleid in de dichter. Natuurlijk, er leek vrijheid te komen, maar vrijheid is ‘een deken die niet werkelijk bedekt’. Dat geeft geen laatste troost, die vrijheid. En dan de kern: ‘Ik mis U, dat is het.’ En dit hoop ik: ‘Te worden aangeraakt. Te worden opgewekt.’ Beleving als hoop op aanraking, op een opwekking uit de dood, dat Uw Naam weer begint te leven en dat Ik daardoor tot leven kom.

Concessies

Mooi, dit openhartige fragment die een flard van het geestesleven laat zien van een tijdgenoot, en die iets zegt over het verlangen naar ervaring. Ik las in hetzelfde interview met de dichter waarom ze van poëzie houdt: ‘Als je met een ander iemand spreekt’, zei ze, ‘dan doe je altijd concessies, om de communicatie te versoepelen.’ Je ziet dat iemand je amper begrijpt, en dus schakel je over op wat een ander wel kan begrijpen, maar ondertussen zeg je niet meer wat je echt wil zeggen.

Dat is mijn ervaring met veel tijdgenoten: er leeft veel meer in de ziel dan je zeggen kunt of zeggen durft. ‘Maar een gedicht’, daar hoef ik geen concessies te doen, ‘een gedicht heeft geen moeite met ambiguïteit’, in een gedicht kun je eerlijk zeggen welke contradictie er in je leeft en welk verlangen. Voor Mieke van Zonneveld is hoop op godservaring niet de hoop op een spektakel, op muziek en retorica die je verdooft, maar een hoop op ervaring die zowel recht doet aan de persoon als dat de persoon in zekere zin ook opgetild wordt uit zichzelf.

Die twee aspecten wil ik uitwerken voor de geloofservaring: betrokken op de existentie en, door de omgang met God, daar ook uit los te komen, uit jezelf.

Existentiële verificatie

De geloofservaring heeft veel te maken met de eigen existentie van de mens die God ervaart. Er gebeurt doorleving. We spreken dan van ‘existentiële verificatie’, dat wil zeggen dat in degene die over de Heere God spreekt, (een moeder, een catecheet en predikant), dat wat hij of zij zegt over Hem in diens eigen leven geverifieerd is. ‘Ik weet wat dit is. Ik weet wat zonde is, de destructieve kracht die mij verleiden kan en die mij vernielen wil, dat is geen burgerlijke moraal, dat is een werkelijkheid die ik ken.’ ‘Ik weet wat de dood is, wat het betekent als je plotseling geroepen lijkt om de donkere nacht in te moeten gaan, dat weet ik. Ik weet ook van de nabijheid van God in die werkelijkheden.’ Dat is ‘existentiele verificatie’, die zowel over de existentie gaat, het echte bestaan dat wij mensen met elkaar delen, als over God.

Steriel spreken is vaak steriel zowel naar het echte bestaan als naar de werkelijke omgang met God. De crisis van secularisatie is voor ons misschien vooral een crisis in ons eigen spreken over God. Wij hebben het graag over het verval van de tijd en het ongeloof van de mensen, maar we hebben het nauwelijks over het ervaringsloze spreken, dat zowel koud is naar het echte leven van mensen als vaak ook voorspelbaar in onze woorden over Hem.

Maximale empathie

Geloofservaring is betrokken op de existentie en op God. Dat vraagt dus op twee terreinen iets van degene die spreekt over het geloof. Aan de ene kant dat je de ander kunt bereiken in het werkelijke bestaan dat hij of zij leidt. En daarnaast dat je zelf leeft vanuit de omgang met God en daar ook ervaringsmomenten hebt die je in taal kunt uiten, of in houdingen die een ander begrijpt, die aankomen in het leven van de ander.

Ik wil eerst wat inzoomen op die kant van de existentie. De existentiële kant is onderdeel van de geloofservaring. Ik denk dat zoveel mensen, in de kerk en daarbuiten, snakken naar taal die hun bestaan erkent en benoemt, naar ontferming en liefde. Werkelijk missionair spreken heeft een ontledigende kant: ik maak me leeg van mezelf om jou te begrijpen en jou recht te doen. Mensen snakken daarnaar en wie deze taal kan spreken, zal gehoor vinden en respect. Wij zijn in de kerk vaak beter in het kritisch wegen van de tijdgeest dan in maximale empathie en liefde voor de opgejaagde tijdgenoot door diezelfde tijdgeest. Daar recht aan doen is onderdeel van de geloofservaring.

Veelheid van de dingen

Ik wil twee observaties bespreken over levens van nu, en over hoe belangrijk het is dat we dat levensgevoel begrijpen. Enerzijds het levensgevoel van de veelheid van de dingen en anderzijds het levensgevoel van de gevoelloosheid.

Eerst de veelheid. Ik ben niet jong meer. Maar ook ik zit soms wezenlooos voor mijn scherm te staren omdat ik het amper trek, omdat er veel te veel levensgevoel in mij omwoelt. Terwijl ik aan het werk ben, en mijn zoon met een half oog in de gaten houd, kijk ik even op Twitter. Ik zie een bewakingscamera ergens in Iran, en ordetroepen schoppen iemand in elkaar, en oprecht: dan zie ik iemand met een pistool de man doodschieten. Ik zie het. En ik scroll verder en ik zie beelden uit Oekraine, een vader die weer thuiskomt en zijn zoontje is heftig geëmotioneerd, en ik voel de beleving, en even haat ik de oorlog. En dan een leuk sportfilmpje. En dan een column over dit en een commercial over een jas die ik mooi vind. En tien minuten later ga ik weer verder met het schrijven van dit artikel. En dat voortdurend. En daardoorheen wordt een pluraliteit aan meningen en een veelheid aan gevoel me voorgehouden, en dat gaat allemaal door me heen. En het is zo veel.

Innerlijke sensor

Vergeet niet, ik heb enige stabiliteit in mijn leven, maar als je dan jong bent, als je thuis amper een basis hebt, als thuis bol staat van spanning, als je amper gevormd bent tot een mens met een centrum, als het thuis heel kerkelijk is maar eigenlijk ook amper gaat over jouw leefwereld, of: als je ADHD hebt, of een stoornis in een ander spectrum.

Wat een veelheid. En als je over God gaat spreken in deze context, zou je dan niet allereerst om deze tijdgenoot geven, luisteren, iets laten voelen van jouw betrokkenheid en begrip. Als je naar catechisatie gaat of naar de kerk en je luistert naar gebeden en een preek, snap dat je ergens ook snakt naar iemand die dit aanvoelt en dit deelt. Je hoeft maar één keer in de gebeden te horen dat iemand jouw leven een beetje begrijpt en woorden zoekt voor jou, en je innerlijke sensor registreert dat. Onderdeel van de geloofservaring voor tijdgenoten is ook dat je voelt dat een concreet mens die zegt christen te zijn, om je geeft, naar je vraagt.

Apathie

Naast deze veelheid van de dingen is er juist ook de apathie (die misschien wel de terugslag van de veelheid is). De veelheid van de beleving kan je ook zo murw maken dat je je amper weet te binden aan het bestaan. Je verlamt qua gevoel, qua handelen. Luigi Giussani, een Italiaanse priester en filosoof, noemde deze apathie een ‘triviale verhouding’ tot het bestaan. Hij zei: het mensenbestaan zit vol zinvolle ervaringen: schoonheid, muziek, liefde, kennis, natuur, en de contrastervaringen, vervreemding, schuld, onrecht. Wij leven in een cultuur die zo’n grote hoeveelheid beelden over ons uitstort en die ons dwingt tot een bepaald levenstempo en levenshectiek, dat de essentie van wat wij meemaken ons ontgaat. We waggelen existentieel-apathisch door het leven, van het één naar het ander, maar we worden niet wezenlijk geraakt of gevormd.

dr. C.M.A. van Ekris
dr. C.M.A. van Ekris