Het behoud van Israël
De gedachte dat wij als christenen de opdracht hebben het volk Israël tot jaloersheid te verwekken, leeft breed. Maar dit is geen opdracht van de kerk. De Heere doet dit Zelf. Wij worden wel ingeschakeld in het heilswerk van de Heere ten dienste van Israël.
Voor de gedachte dat we Israël tot jaloersheid moeten verwekken, wordt vaak verwezen naar de woorden van Paulus in Romeinen 11:14: ‘om daardoor zo mogelijk mijn verwanten wat betreft het vlees tot jaloersheid te verwekken en enigen uit hen te behouden.’ Zijn worsteling om het behoud van Israël delen wij, maar is het wel onze opdracht Israël tot jaloersheid te wekken?
Tipje van de sluier
Paulus’ ontdekking dat Jezus de Messias is, wekte in hem een diep verlangen om dit te delen met zijn volksgenoten. Al te vaak vond dit geen weerklank.
Daardoor worstelde hij met de vraag waarom velen van het volk Israël Jezus niet als Messias konden herkennen en erkennen. Al nadenkend probeert hij in Romeinen 10:17-21 en 11:11-15 een tipje van de sluier van dit geheimenis op te lichten.
Zodra hij iets van Gods verborgenheid met Israël ontwaart, raakt hij vol verwondering en lofprijzing. Hij heeft namelijk mogen ontdekken dat de Heere, net als hij, worstelt om Israëls behoud. De Heere zoekt wegen om Zijn eigendom alsnog voor Zijn heil in te winnen. ‘Want de Heere heeft Zich Jakob verkoren, Israël als Zijn persoonlijk eigendom.’
(Ps.135:4) Van Zijn verbondstrouw heeft de Heere nooit spijt gekregen, al liepen de spanningen bij tijden hoog op. Ondanks Israëls ontrouw blijft Hij getrouw. De afwijzing van Jezus als Messias lokt bij de Heere eerder de reactie op Zijn volk tot jaloersheid te gaan verwekken. Kennelijk is dit niet onze opdracht, de Heere doet dit Zelf!
Gekrenkte liefde
Paulus ademt de Schriften en neemt de uitdrukking ‘tot jaloersheid verwekken’ over van Mozes, ‘Zíj heb-ben Mij tot na-ijver gebracht met wat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun nietige afgoden. Ík zal hen daarom jaloers maken door wat geen volk is, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken.’ (Deut.32:21) De apostel zingt dit lied van Mozes mee en zingt zo de hartstocht van de Heere voor Zijn volk zijn ziel binnen. Mocht Israël afwijken en andere goden eropna houden, dan verwekt dit bij de Heere jaloersheid. ‘Zij hebben geofferd aan de demonen, niet aan God; aan goden die zij niet kenden.’ (Deut.32:17a) Omdat Zijn liefde wordt gekrenkt, ervaart de Heere jaloersheid. Deze heftige reactie van de Heere is duidelijk een diep negatief gevoel. In dit lied van Mozes is Israël gewaarschuwd. Al zingend moet Gods volk zich deze waarschuwing eigen maken en afgodendienst voorkomen.
Deze gedachte helpt Paulus in zijn worsteling om het behoud van Israël. Hij is ervan overtuigd dat Israël het Woord heeft gehoord en begrepen (Rom.10:18), al kwam het niet tot het juiste inzicht bij de komst van Jezus Messias. Het levende Woord is op hun hart gelegd, maar daalde niet in het hart. Als apostel is hij ervan doordrongen dat weten en begrijpen op zich, nog geen waar geloof betekent. Het hart moet worden besneden, zodat wat op het hart is gelegd, in het hart zal indalen. ‘De Heere, uw God, zal uw hart en het hart van uw nageslacht besnijden, om de Heere, uw God, lief te hebben met heel uw hart en met heel uw ziel, zodat u leven zult.’ (Deut.30:6) Door Gods verkiezende genade en het werk van de Heilige Geest groeit waarachtig geloof, dat tot behoud zal leiden (HC 7.21).
Bijzondere wending
Het verrassende is dat de Heere in Zijn goedheid Zijn negatieve jaloersheid over de verharde harten onder Israël, weet om te zetten in verkiezende genade voor… de volken. Wat een bijzondere wending! Hij laat de volken bereiken met het Evangelie, waardoor vele niet-Joden hun dienst aan dode goden opzeggen en zich keren tot de levende God, de God van Israël.
Paulus maakt het mee in zijn dagen. Uit de volken komen velen tot geloof. Niet-Joden die de Heere niet zochten, worden door Hem genadevol gevonden, zo citeert hij Jesaja 65:1a. Deze beweging maakt nu dat Israël tot jaloersheid wordt verwekt. Op wonderlijke wijze raakt de Heere het hart van Zijn volk. Vol bewogenheid verwekt Hij via het geloof van niet-Joden Israël tot jaloersheid.
Door de verberging heen
Hierin ontdekt de apostel een lijn. Waar eerder mondjesmaat niet-Joden zich wendden tot de God van Israël, gebeurt dit sinds de uitstorting van de Heilige Geest volop. Kennelijk verbergt de Heere Zich voor een groot deel van Zijn volk Israël om Zich bekend te maken aan niet-Joden. In het verlangen dat Hij uiteindelijk heel Israël voor Zich kan winnen. ‘Hij zei: Ik zal Mijn aangezicht voor hen verbergen; Ik zal zien wat hun einde is.’ (Deut.32:20a) Met andere woorden: wat er in de toekomst zal gebeuren. Het verlangen en de verwachting is dat Israël door de verberging heen de Heere uiteindelijk weer gaat zoeken. In Paulus’ woorden, ‘En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.’ (Rom.11:26)
In dit einde zal het lied van Mozes opnieuw klinken, maar nu samen met het lied van het Lam. ‘En zij zongen het lied van Mozes, de dienstknecht van God, en het lied van het Lam, met de woorden: Groot en wonderbaarlijk zijn Uw werken, Heere, almachtige God; rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Koning van de heiligen!’ (Openb.15:3)
De Heere doet het Zelf
Deze lijn in het heilshandelen van de Heere met Israël en de volken betekent dat het verwekken tot jaloersheid geen opdracht van de kerk is. De Heere doet dit Zelf door Zich tijdelijk voor Israël te verbergen en niet-Joden tot bekering te brengen. Op deze manier worden we wel ingeschakeld in het heilswerk. Hieruit kunnen wij onze roeping afleiden. Allereerst hebben wij met het lied van het Lam ook het lied van Mozes te leren. In dankbaarheid en verwondering dat het hart van de Heere voor ons is opengegaan. Vervolgens is het onze roeping ons af te keren van allerlei hedendaagse afgoden. Dit mag ons best aanzetten tot zelfonderzoek. In hoeverre verlangen wij naar perfectie, denken wij recht te hebben op geluk en zijn wij ontevreden over anderen? Verwachten wij het meer van de (medische) wetenschap dan van de Heere? Hoe gemakkelijk genieten wij los van God. Met het dienen van afgoden zitten wij indirect Gods verborgen weg met Israël in de weg.
Onze levenswandel is voor de relatie met Joden van groot belang. Volmaakt worden wij in deze levenstijd zeker niet, maar Paulus’ verlangen naar heiliging mag wel vooraan in onze gebeden worden genoemd. De oprechte Godvrezendheid mag hiervan de vrucht zijn. Op een wijze die in overeenstemming is met de roeping waarmee wij zijn geroepen. Om met Israëls Psalm vol vertrouwen te zingen: ‘De Heere zal Zijn werk voor mij voltooien.’ (Ps.138:8a) En dus ook voor Israël.