Een interessante toespraak van een christelijke politicus of een diepgravende inleiding van een lid van de vrouwenvereniging: beide kunnen veel meer boeien dan de zondagse preek. Waarom vragen we hen dan niet om voor te gaan in de kerkdienst? Omdat preken iets bijzonders is.
In de kerk geldt dat je speciaal bevoegd moet zijn om te preken. Veel theologen zeggen dat we van de prediking van het Woord hoge verwachtingen mogen hebben voor het geestelijke leven.
Dat stelt ons voor de vraag wat het kenmerkende, eigen karakter is van een preek. Er zijn namelijk verschillende vormen om woorden uit te spreken. Je kunt een pleidooi voeren, iets ter discussie stellen, instructies geven of een spannend verhaal vertellen. Het effect dat je beoogt, verschilt met elk soort van spreken. Bovendien is het soort van spreken bepalend voor de manier waarop je de ander in de communicatie betrekt.
Roeping
Wat typerend is voor een bijbelse visie op het preken, is onderzocht aan de hand van enkele Griekse woorden in het Nieuwe Testament. De Canadese nieuwtestamenticus Jonathan Griffiths bespreekt in dit kader de werkwoorden euangelizomai, katangelloo en keryssoo.
Bij het eerste woord ligt enige nadruk op de inhoud van de boodschap, het goede nieuws. Bij alle drie deze werkwoorden is het onderwerp gewoonlijk iemand met erkend gezag, bijvoorbeeld een engel, Jezus, Filippus of Paulus. Met name de term keryssoo herinnert aan de heraut, die in naam van de autoriteiten komt met een publieke bekendmaking. Deze vorm van spreken is ondenkbaar als je daartoe niet bent geroepen of gezonden: ‘En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden worden?’ (Rom.10:15) Predikers zijn zich bewust van een speciale opdracht (Luk.4:18-19,43; Hand.10:42; 1 Kor.1:17).
In het Nieuwe Testament vinden we nergens voor christenen in het algemeen een instructie om te preken. Om te mogen preken vraagt de kerk terecht naar iemands roeping. Ze erkent die in het afgeven van een preekconsent en door de bevestiging in het ambt van dienaar van het Woord.
Afkeer
Uit de brieven van Paulus blijkt dat de prediking van het Evangelie niet alleen gericht is op ongelovigen, maar net zo goed van belang is binnen de christelijke gemeente (bijv. Rom.1:15). In het besef van zijn naderende heengaan drukt hij Timotheüs op het hart om hiermee door te gaan: ‘Predik het Woord, volhard daarin!’
Deze opdracht wordt ingeleid met zwaarbeladen woorden: ‘Ik bezweer u, ten overstaan van God en de Heere Jezus Christus, Die levenden en doden zal oordelen bij Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk: predik het Woord!’ (2 Tim.4:1-2) De apostel brengt dit als een verklaring onder ede, uitgesproken voor het hemelse gerechtshof. God en de Heere Jezus zullen erop toezien of de voorganger zal blijven preken.
Daarbij herinnert de tekst aan het laatste oordeel. Dat is de ernst achter de noodzaak van de prediking. Je proeft in dit bevel de hartstochtelijke zorg van Paulus voor de toekomst van de christelijke kerk. Er moet gepreekt blijven worden, gelegen of ongelegen. De apostel onderbouwt de urgentie met de waarschuwing dat de mensen op een zeker moment de gezonde leer niet meer verdragen (2 Tim.4:3-4).
Volgens John Piper is het een terugkerend fenomeen dat er na een periode van ontvankelijkheid voor de waarheid er bij niet-wedergeboren hoorders afkeer ontstaat en zij naar iets anders op zoek gaan. Voordat het zover komt, moet de tijd worden benut het Woord te prediken.
Mening
De gezamenlijke bijbelstudie en het onderlinge gesprek in de gemeente hebben hun eigen waarde: je kunt elkaar daardoor opbouwen in het geloof. Preken is echter een andere activiteit.
De genoemde Griekse termen worden in de Bijbel vaak samen genoemd met het werkwoord voor onderwijzen. Toch zijn het geen synoniemen. Onderwijs is een onderdeel van of aanvulling op preken (Kol.1:28). In de verkondiging brengt de prediker van hogerhand een gezaghebbende boodschap met betekenis over voor de hoorders. Ook het bezwaar tegen de bevestiging van vrouwen in het predikambt veronderstelt dat preken wezenlijk verschilt van andere vormen van spreken.
De opdracht in 2 Timotheüs 4:2 noemt tevens de inhoud: predik het Woord. Uit het verband van deze brief leren we dat dit de gezonde leer is (4:3), het Woord van de waarheid (2:15), de heilige Schriften, door God ingegeven (3:16-17). In de prediking heeft alleen dit Woord gezag. Een heraut mag niets anders verkondigen dan het woord van zijn opdrachtgever. Hij kan het uitleggen of toelichten, maar hij mag er niet zijn eigen mening in vermengen.
Zo moet de prediker de woorden uit de heilige Schrift openvouwen, verduidelijken en op de luisteraars toespitsen. De duidelijke herkomst uit het Woord geeft aan de verkondiging gezag. Als deze ontvouwing van het Woord echter niet de basis vormt, kun je het eigenlijk geen preken noemen. Dat is ernstig, want de zuivere prediking van het Evangelie is een criterium voor de ware kerk (NGB 29).
Toga
Wanneer een voorganger zijn gedachten uiteenzet over een actueel thema en daar ter illustratie zo nu en dan een bijbeltekst bij noemt, is hij niet bezig het Woord te prediken. Een interessante lezing door een deskundige kan heel waardevol zijn op een gemeenteavond, maar wanneer de gemeente op zondag samenkomt, moet er worden gepreekt.
Een dienaar van het Woord laat de Schrift spreken. De respons van de gemeente krijgt vorm in het luisteren, in het beamen en aanbidden, maar niet in een vorm van discussie. Als een voorganger tegen de gemeente zegt dat ze samen gaan nadenken over een bepaalde tekst, is dat erg mager uitgedrukt. Deze woordkeus is niet per se onjuist, maar in de prediking gebeurt wezenlijk meer dan nadenken over een bijbelgedeelte. De voorganger heeft de roeping om als gezant van Christus het Woord te prediken.
In onze traditie dragen we daarbij een toga. Die trekken we niet aan voor het leiden van een gespreksgroep. De toga heeft de functie het persoonlijke van de ambtsdrager in de schaduw te stellen. De prediker zal wel met hart en ziel betrokken zijn bij de boodschap, alleen niet in die zin dat hij zijn eigen mening etaleert. Juist in de prediking is hij geroepen tot een positie die meer inhoudt dan gewoon een van de hoorders te zijn. Wanneer predikers zelf geen besef hebben van dit bijzondere karakter van de verkondiging, zullen ze dat ook nauwelijks communiceren.
Aandachtscapaciteit
De dringende oproep uit 2 Timotheüs 4 heeft niets aan gezag verloren: Predik het Woord! Het lezen uit de Bijbel is niet voldoende. Het is de wijze zorg van Christus voor ons heil dat Hij het Woord ook bediend wil hebben. Het is Gods vreugde dit ‘dwaze’ middel in te zetten voor ons behoud (1 Kor.1:21). Dus horen we daar allemaal bij te zijn.
Hoe durft men de kinderen te onttrekken aan de prediking? Als de preek voor de jeugd wordt vervangen door iets waarin het karakteristieke van de verkondiging ontbreekt, doen we hen ernstig tekort.
Kerkenraden moeten erop toezien dat de prediking niet wordt weggedrukt. Dat gevaar dreigt bijvoorbeeld bij een toenemende focus op zang en muziek in de eredienst. Ook het toevoegen van extra elementen, zoals ervaringsverhalen, nieuwsberichten of kindermomenten, kan gemakkelijk ten koste gaan van de aandachtscapaciteit die er overblijft voor de verkondiging. Nog minder mag die worden vervangen door een of ander verhaaltje of een interactieve gedachtewisseling.
Christus maakte de apostelen duidelijk dat er in Zijn Naam gepreekt moet worden (Mark.16:15; Luk.24:47). Daarom mogen we daar veel van verwachten. Onder de prediking ontdekt en ervaart de luisterende gemeente iets van de heerlijkheid van Christus. Als dat gebeurt, wordt de preek zelfs het mooiste moment van de week.
Neem een jaarabonnement (€ 53). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!