Waar bent u naar op zoek?

Poëzie

musée des beaux arts

Gert van de Wege
Door: Gert van de Wege
18-12-2025

De Engelse dichter W.H. Auden is in 1938 in Brussel, waar hij het Museum voor Schone Kunsten bezoekt. In dit gedicht krijgen we een kijkje in de gedachten die de schilderijen bij hem oproepen. Het zijn met name drie werken van Breugel, een van de ‘oude meesters’, die zijn aandacht vragen.

About suffering they were never wrong,
The Old Masters: how well they understood
Its human position: how it takes place
While someone else is eating or opening a window or just walking dully along;
How, when the aged are reverently, passionately waiting
For the miraculous birth, there always must be
Children who did not specially want it to happen, skating
On a pond at the edge of the wood:
They never forgot
That even the dreadful martyrdom must run its course
Anyhow in a corner, some untidy spot
Where the dogs go on with their doggy life and the torturer’s horse
Scratches its innocent behind on a tree.

In Breughel’s Icarus, for instance:
how everything turns away
Quite leisurely from the disaster;
the ploughman may
Have heard the splash, the forsaken cry,
But for him it was not an important failure; the sun shone
As it had to on the white legs disappearing into the green
Water; and the expensive delicate ship that must have seen
Something amazing, a boy falling out of the sky,
Had somewhere to get to and sailed calmly on.

December 1938
W.H. Auden (19071973)

Het lijden wisten zij perfect
te plaatsen,
De Oude Meesters; zij begrepen zo goed
Waar het bij ons thuis hoort;
hoe het gebeurt
Terwijl een ander eet, een venster openzet of rustig een ommetje doet;
Hoe, als de bejaarden vol eerbied en hartstocht te wachten staan
Op de wonderbare geboorte, er almaar
Kinderen, die het verder tamelijk
koud liet, moeten schaatsen
Op een vijver aan de boszoom:
Nooit vergaten zij
Dat zelfs de gruwelijke marteling
haar gang moet gaan
Ergens in een hoek, een morsige negorij
Waar de honden blijven doen wat des honds is en het paard van de folteraar
Zijn onschuldig achterste schurkt aan een boom.

In Breughels Icarus bijvoorbeeld:
alles keert het ongeval
Op zijn dooie gemak de rug toe;
de ploeger zal
De plons, de verlaten kreet
hebben gehoord,
Maar voor hem had dat falen geen belang; de zon volgde haar stiel,
Zij scheen op de witte benen die verdwenen in het groen
Water; en het dure tere schip
dat een vreemd visioen
Gehad moet hebben,
een jongen die uit de lucht viel,
Had ook zijn bestemming en
zeilde kalm voort.

December 1938
Vertaling:W. Hogendoorn

Het gedicht gaat zeker niet alleen over Kerst, maar vooral over het lijden, en welke plaats het lijden heeft in het menselijk bestaan. Toch is Jezus’ komst op aarde wel bijna het eerste waar in het gedicht de aandacht naar uitgaat: de ‘wonderbare geboorte’ in regel zes. En bij nader inzien komt Jezus’ geboorte in dit gedicht toch wel in een bijzonder licht te staan.

Om maar onderaan te beginnen, in de tweede strofe – die net als de eerste uit één lange zin bestaat: Auden beschrijft hier het beroemde schilderij van Breugel waarop de val van Icarus is afgebeeld. Icarus zat met zijn vader Daedalus gevangen op het eiland Kreta, maar zijn vader bedacht een idee om te ontsnappen. Hij maakte voor Icarus en voor zichzelf vleugels die met bijenwas werden vastgemaakt. Zijn vader waarschuwde Icarus om niet te hoog te vliegen: als hij te dicht bij de zon zou komen, zou de bijenwas immers smelten. In zijn enthousiasme vloog Icarus echter hoger en hoger; hij stortte in zee en kwam jammerlijk om. Vandaar de zin in het gedicht over “een jongen die uit de lucht viel”.

Dagelijkse gebeurtenissen

Het bijzondere in het schilderij van Breugel is dat van Icarus niets te zien is dan zijn benen en een hand: de rest is al onder water. En het is al helemaal niet zo dat Breugel de aandacht van de kijker naar Icarus leidt. Eerder stuurt hij onze blik naar de ploegende boer, de herder, de visser, het schip op de achtergrond. En in feite is dat precies het punt dat Auden maakt: het lijden vindt plaats te midden van de gewone dagelijkse gebeurtenissen, terwijl het leven zijn gang gaat. De dichter suggereert zelfs dat mensen zich in dit geval met opzet afwenden: “alles keert het ongeval / Op zijn dooie gemak de rug toe”. Men heeft zijn bezigheden en zijn bestemming: het falen van Icarus is voor de anderen van geen belang. Het is voor hen, net als voor de kijker, een gebeurtenis in de marge.

Zo is het ook in de eerste strofe. Het tweede deel daarvan heeft – naar men zegt – betrekking op Breugels schilderij van de kindermoord in Bethlehem. De soldaten verrichten hun gruwelijke werk “ergens in een hoek, een morsige negorij”, en intussen doen de honden en paarden wat honden en paarden nu eenmaal doen. Zij zijn onschuldig, en zijn zich ook schuldeloos onbewust van wat er gebeurt. Het doet me denken aan de vreselijke beelden die ons uit Soedan bereiken: terwijl mensen wreed worden afgeslacht gaan de golven door met klotsen, waait de wind, zingt ergens een vogel, blaft er op de achtergrond een hond.

Catechisatie

Hoe past de “wonderbare geboorte” uit het eerste deel van de eerste strofe nu in dit grotere geheel? Het is allereerst opmerkelijk dat Auden de geboorte van Jezus als een voorbeeld van lijden ziet. Doelt hij misschien op wat ik vroeger op catechisatie leerde: dat de geboorte van Jezus een van de ‘trappen van Zijn vernedering’ was? Het gaat daarbij niet zozeer over de moeilijke tocht van Jozef en Maria en over de nederige geboorte te midden van de beesten omdat er geen plaats was in de herberg, maar vooral over hoe Jezus de hemelse heerlijkheid verliet om in ons menselijk bestaan te delen en zelfs onder te gaan in de dood.

Maar Auden laat ook iets anders zien. Hoewel er ouderen zijn die “vol eerbied en hartstocht” staan te wachten op de geboorte (bedoelde hij Simeon en Anna?), zijn er op het betreffende schilderij van Breugel (‘De volkstelling te Bethlehem’) ook kinderen te zien die zich op het ijs vermaken; zij maken zich niet druk om de komende Koning. Op het schilderij zien we hoe alle gewone dagelijkse dingen hun loop nemen – hoe de Redder van de wereld ook toen in de wereld was als iemand van Wie gold: “Hij zal niet twisten en niet roepen, en ook zal niemand Zijn stem op de straten horen” (Mattheüs 12:19).

Andermans leed

Dit gedicht van Auden is dus een soort meditatie over hoe mensen en dieren onaangedaan doorgaan met hun leven, terwijl het lijden zich bij hen in de buurt afspeelt. Ze zijn als de priester en de Leviet in het verhaal over de barmhartige Samaritaan: ze hebben hun eigen leven en laten zich niet van de wijs brengen door andermans leed. De dieren volgen eenvoudig hun natuur. De kinderen in Bethlehem – die overigens niet lang daarna zelf ook met het lijden te maken zouden krijgen! – lijken in dat opzicht misschien het meest op de dieren: ook zij volgen hun natuur in hun voorliefde voor spel en plezier.

Zo is de wereld, lijkt Auden te zeggen. Een wereld waarin de vreselijkste dingen gebeuren terwijl een paar meter verderop iemand “eet, een venster openzet of rustig een ommetje doet”. En is het wonder van Kerst niet dat het déze wereld is waarin Jezus als mens geboren wilde worden, wilde leven, en wilde sterven? Het was immers een wereld waarin Hij wel zou lijden, maar niet op compassie hoefde te rekenen.

Gert van de Wege
Gert van de Wege

is docent Nederlands en filosofie aan de Pieter Zandt Scholengemeenschap in Kampen