Waar bent u naar op zoek?

Een kwaad geweten bestaat niet

08-03-2017

Wat moeten we verstaan onder ‘geweten’? En wat onder een ‘goed’ of ‘slecht geweten’? Is het geweten te vormen? Kun je een ruim of een te nauw geweten hebben? Bestaan er gewetenloze mensen? Ds. J. Belder gaat op zoek naar bijbelse antwoorden.

Meteen al op de eerste bladzijden van de Bijbel stuiten we op de functie van het geweten. Het wordt weliswaar niet bij naam genoemd, maar het verraadt zichzelf doordat het in actie komt. Dat gebeurt onmiddellijk nadat de eerste zonde een feit is.

Spion

Het geweten houdt ten nauwste verband met weten, met ge-weten hebben. Voor Calvijn is het geweten een instantie die zich beweegt tussen God en mens. Hij noemt haar een wachter die de mens bespiedt. Het geweten is als duizend getuigen (Inst.III.xix.15).

De Groninger hoogleraar W.J. Aalders spreekt om zijn studie Het geweten (1935) van een bijzondere schepping van God. Het ‘neemt zijn plaats in beneden God en boven de mensch’. Woorden als ‘een vreemdeling en rustverstoorder in deze wereld’ vloeien uit zijn pen. Wij zouden hem ‘als hij aanwezig is, dikwijls willen missen’, maar zijn ‘afwezigheid [is] het grootste gemis, te groter naarmate wij hem minder missen’.

Nooit en nergens zijn we alleen. Ons geweten is onze trouwste metgezel. ‘Zooals zijn geweten is, is de mensch zelf,’ gaat Aalders verder (p.85). Het is niet alleen getuige van ons doen en laten, maar het velt ook zijn oordeel. Het constateert en registreert, het oordeelt, be-oordeelt en het vonnist.

Het Latijnse woord ‘consciëntie’ is een trefzekere aanduiding voor de functie van het ‘geweten’. Het is samengesteld uit twee andere woordjes: con en science. Letterlijk: samen weten. Weten is niet een zaak van één, maar van twee. Er is een instantie die met je meeweet, je ge-weten, spion van God (dr. H. van den Belt).

 Vrijheid

Als Luther op de rijksdag in Worms zich moet verantwoorden over zijn optreden, houdt hij zijn tegenstanders voor dat het niet verstandig is om tegen het geweten te handelen. Zo ook Petrus en Johannes wanneer zij zich moeten verantwoorden voor de Joodse Raad na de wonderlijke genezing van een verlamde. Zij stellen hun rechters de gewetensvraag of ‘het juist is in Gods ogen, meer naar hen te luisteren dan naar God’ (Hand.4:19,20).

Lees de volledige tekst van dit artikel in De Waarheidsvriend van donderdag 9 maart 2017.