Abram wordt Abraham
Door hun naam krijgen mensen een gezicht. In de Bijbel is dat nog sterker dan onder ons. Je naam - dat ben je zelf. In de Bijbel krijgen mensen soms een andere naam. God verandert de naam van Abram in Abraham, schrijft drs. H.J. de Bie.
Naamsveranderingen komen vaker voor. Het hoofd van de hovelingen verandert de naam van Daniël in Beltsazar. Ook de drie vrienden krijgen een andere naam. (Dan.1:7) Door de verandering van hun namen zet hij hen over in een nieuwe situatie. Hij brengt ze van het Jodendom in het (Babylonische) heidendom. Dat geeft hun ook een ander leven, tot in de eetgewoonten toe.
Van de naamsverandering van Abram lezen we in Genesis 17. Daarbij letten we ook op de opbouw van dat hoofdstuk (zie kader). Dat bestaat uit zes gedeelten, aldus de oudtestamenticus H. Jagersma. In Genesis 17 verschijnt God aan Abram als de HEERE. Hij zegt tegen hem: ‘Ik ben God, de Almachtige. Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht.’ Als de God van Zijn verbond (vs.2) handelt Hij als God, de Almachtige. Dat wordt pas duidelijk in het voorlaatste gedeelte van dit hoofdstuk: ‘Mijn verbond zal Ik met Izak maken.’ (vs.18-22)
Het hier gebruikte woord voor ‘oprecht’ herinnert aan wat de Heere Jezus later in de Bergrede zal zeggen: ‘Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.’ (Matt. 5:48) ‘Volmaakt’ betekent hier overgave zonder uitstel of voorbehoud. Hier en nu.
‘Op diezelfde dag.’ (vs.23,26) Het kader laat zien dat het begin (I) en het slot (VI) van dit hoofdstuk op elkaar aansluiten.
In (II) zegt God: ‘Ik zie, Mijn verbond is met u! U zult vader worden van een menigte volken’. Zie, zó is het verbond. ‘U zult niet meer Abram heten, maar uw naam zal Abraham zijn, want Ik zal u vader van een menigte van volken maken.’ Abram betekent ‘Vader (God) is hoogverheven’, Abraham ‘vader van een menigte volken.’
In Romeinen 4 ziet Paulus Abraham als de vader van de Joden en van de christenen uit de heidenen. Abraham, onze vader! Het Evangelie is een kracht van God tot zaligheid voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek. (Rom.1:16)