column
Baan van mijn dromen
Mijn moeder heeft ze netjes opgeplakt in een fotoalbum. Herinneringen aan mijn kinderjaren.
Ik zie een zwart-wit foto van een klein meisje met een wit schortje. Ze heeft haar pop in de arm, haar dokterskoffertje bij de hand. ‘4 jaar. Ik ga mijn pop weer gauw gezond maken’ staat eronder. Toen al wilde ik ‘zuster’ worden, ik weet het nog goed. Een klein meisje met grote dromen. In de kinderbijbel worden de zieken toch ook weer beter? Een klein meisje met een groot vertrouwen.
Dat kleine meisje is groot geworden. Via tafeldiploma en jeugd-EHBO werden mijn verpleegstersdromen werkelijkheid. De God die ik kende uit de kinderbijbel is mijn God. Zijn Naam heb ik beleden.
Vandaag ben ik nog steeds blij en dankbaar met de uitgekomen droom. Een baan als verpleegkundige waarin ik me als een vis in het water voel. Maar ook kwam er de vraag of ik dit wel kan. Mijn werk in de realiteit van zoveel mensen die leven zonder God. De realiteit van mensen die níet beter worden. Alles geprobeerd maar toch nog kanker. Veel te jong nog. Waarom? ‘Dit heeft toch geen zin meer?’ ‘De euthanasieverklaring ligt klaar, hoor!’ Ik sta met lege handen en een mond vol tanden. Als ik niet uitkijk ga ik zelf ook geloven dat lijden zinloos is en dat straks alles is afgelopen. Als ik alleen maar kijk naar al die ellende, pijn en vragen.
Met een hoofd en hart vol vragen stap ik in de auto. Op naar de volgende patiënt. Dat kwartiertje in de auto zijn vijftien kostbare minuten. Tijd om na te denken. Tijd om mijn vragen bij mijn Vader te brengen. Tijd om tot rust te komen voor ik bij de volgende patiënt naar binnen ga. Tijd om de wapenrusting aan te trekken. Waarheid, gerechtigheid, bereidheid van het Evangelie, geloof. Allemaal nodig in de baan van mijn dromen.
Een klein meisje en de God van de kinderbijbel. Wie moest er nu eigenlijk groot worden?
Nelleke Donk