column
Vertraging
Enkele predikanten bevestigden laatst mijn vermoeden dat het tegenwoordig in het kerkelijk leven nooit meer rustig wordt. Eerder werd de hectiek na Pasen merkbaar minder, en na Pinksteren daalde helemaal een soort rust neer.
Maar om de een of andere reden lijkt de rust steeds later en steeds minder aan te komen. Ik hoorde dit geluid op een cursus die ik gaf over praktische kanten van het predikantschap, met name de indeling van tijd en het hanteren van prioriteiten. (Natuurlijk kun je je afvragen of ik als hoogleraar theologie nog wel dit soort cursussen moet geven en of ik mijn eigen prioriteiten wel scherp heb. Ik geef toe: ik ben een ongeloofwaardige cursusleider).
We stelden vast dat door tijdsdruk en de ervaring niet aan je eigenlijke werk toe te komen, niet alleen burn-out op de loer ligt, maar ook schade aan het beeld dat mensen van het Evangelie hebben. Een gestreste predikant is immers een contradictie: het kan toch niet bestaan dat iemand die verkondigt dat Jezus Christus leeft, gehaast en gejaagd door het leven gaat? Van het ene naar het andere adres jakkeren om daar te spreken over de rust die God schenkt, is niet alleen ironisch, maar uiteindelijk ook ongeloofwaardig.
Nu wil ik absoluut niet drukke predikanten nog een extra duw geven. Het lijkt me tijd om een tegengeluid te laten horen, zowel tegen de opeenstapeling van taken als de neiging om het leven in almaar hoger tempo te leven en daarbij te klagen over drukte. Omwille van het Evangelie is het tijd voor vertraging: tijd nemen om aan de grote, trage vragen van het leven toe te komen. Alleen als je over de oppervlakte wilt scheren, moet je de snelheid opvoeren. Maar wie echt aandacht wil schenken aan wat zich aandient, moet de pas inhouden. Per saldo doe je dan misschien minder dingen, maar doe je wel meer dingen goed. Zoals Jezus deed voor de bloedvloeiende vrouw, terwijl om hem heen de stress opliep en iedereen vond dat Hij moest opschieten. Als we na Pinksteren al niet met goede moed rustiger aan kunnen doen, lukt het ons nooit meer.
Arnold Huijgen