Bij een mozaïek van kerkplekken hoort een mozaïek aan voorgangers. Enkele keren klonk dit tijdens de urenlange vergadering waarin de synode van de Protestantse Kerk haar vierjarige bezinning over de ambtsvisie afrondde.
Het is zo complex en het duurde zo lang dat een student er ongetwijfeld een masterscriptie over kan schrijven: de weg die de synode aflegde om op vrijdag 21 juni eindelijk te komen tot de afronding van het ‘ambtstraject’, de verwoording van een invulling van ambten en functies die meer ruimte geeft aan diversiteit. Wie alles nauwgezet volgde, heeft rapporten in bezit als ‘Geroepen en gezonden’, ‘Geroepen door Christus’, ‘Werkers aan het mozaïek van kerkplekken’ en ‘De weg van het ambt: een stap voorwaarts’. Nu besprak de synode ‘Ruimte voor Woord en Geest. Eindrapport ambtsvisie’.
Rechtspositie
Dit laatste rapport onderscheidt voor het werk in de kerk enerzijds de kerkelijk werker, actief op een deelterrein in de gemeente, anderzijds de pastor en de predikant, beiden actief in en voor het geheel van de gemeente. Voor de kerkelijk werker beoogde de synode de rechtspositie (eindelijk) goed te regelen. Er komt één rechtspositie voor alle drie groepen, één samenhangend rechtssysteem, terwijl voor de kerkelijk werkers de primaire beloning plaatsheeft op basis van functiewaardering.
Als belangrijkste vraag werd daarnaast geformuleerd: ‘Wanneer heeft de gemeente een pastor nodig en wanneer een predikant?’ De vraag naar de noodzaak van een pastor of een predikant hangt, aldus het rapport, af van de complexiteit: de (hbo-opgeleide) pastors werken in een minder complexe context, de (academisch opgeleide) predikanten in meer complexe contexten. Die werkomgevingen vragen om een verschillend werk- en denkniveau, (niveau 6 respectievelijk niveau 7).
Veel synodeleden werden niet blij van die focus op de complexiteit van de context van de gemeente als criterium om te kiezen voor een van beide. ‘Het doorgeven van Gods Woord in onze samenleving is in alle situaties complex’ (ds. D.C. Groenendijk, Zuid-Beijerland), ‘complexiteit in de gemeente heeft niet te maken met opleidingsniveau, maar met senioriteit van de voorganger’ (ds. A. van Lingen, Kinderdijk) en ‘waar zijn de contexten waar intellectuele, theologische diepgang niet nodig is?’ (adviseur prof. dr. E. van ’t Slot, PThU).
Uitstroom en instroom
De situatie van de kerk maakte het nadenken over het ambt, ‘een diepgaande herijking van het ambt’, in de voorbije jaren nodig. De Protestantse Kerk werd kleiner en veelkleuriger, de ontkerkelijking laat diepe, diepe sporen na. Dat is de aangrijpende achtergrond van heel deze bezinning. De academische theologie in ons land is kwetsbaar geworden – en in die onzekere situatie deelt de Protestantse Theologische Universiteit. De instroom van hbo-studenten theologie is afgenomen. Het tekort aan predikanten blijft oplopen – alleen in de laatste twee maanden gingen in de kring van de Gereformeerde Bond ds. M.J. Middelkoop, ds. W. van Vreeswijk, ds. P. Hoogendam, ds. M.A. Kuijt, ds. W. Stijf, ds. H.J. Donken, dr. H. Klink en ds. J. de Wit met emeritaat, een periode waarin als proponent alleen M. Bos bevestigd werd. Voor het geheel van de kerk is deze situatie niet anders, zodat er terecht gezegd wordt: ‘Iedereen is als werker in de kerk nodig.’
Tegelijk – en we doen de Heere als Hoorder van gebeden tekort, als we Zijn hand niet opmerken – horen we met dankbaarheid signalen dat er in september meer studenten theologie dan verwacht met de opleiding zullen beginnen. Het gebed om nieuwe werkers in de oogst blijft daarom van grote betekenis.
Doorgroeien
Wat stelt ‘Ruimte voor Woord en Geest’ in deze context voor?
– Samenwerking tussen werkers in de kerk en tussen gemeenten zal een grotere rol gaan spelen.
– Complexiteit van situaties zal, zoals gezegd, vragen om een verschillend denk- en werkniveau.
– Alle vacatures worden gemeld bij de classis, die toestemming geeft voor beroepingswerk, terwijl de consulent een grotere rol krijgt.
– De kerkelijk werker en de pastor kunnen doorgroeien naar een ander profiel (pastor of predikant).
– Er komen soepele routes voor doorstroming en bijscholing, waarbij een actieve relatie tussen kerk en opleidingen nodig is.
‘Opleidingsniveau 7 als standaard’
Met negentien andere ondertekenaars diende ds. H. van den Belt (Woudenberg) een tegenvoorstel in. Aangezien de synode ongeveer zestig leden telt, is het veelzeggend als twintig leden de voorstellen vooraf niet ondersteunen en het goed voor de kerk vinden als er andere besluiten genomen worden. Onaanvaardbaar noemde ds. Van den Belt de verlaging naar opleidingsniveau 6 voor de dienaar van het Woord: ‘Prima als theologen met een hbo-opleiding dienaar van het Woord kunnen worden, maar dan niet zonder enige kennis van de grondtalen en enige verdieping in de theologie.’ Als opleidingsniveau 7 de standaard is, is het onderscheid tussen pastor en predikant niet meer nodig.
Tot de ondertekenaars behoorde ds. A.N. van der Wind (Kerkwijk) niet, een synodelid dat zich net als ds. Van den Belt zeer in de thematiek van het rapport verdiepte en met voorstellen kwam. Ook hij ziet het liefst de academisch opgeleide predikant in de gemeente dienen (‘ik vind het voor mezelf een voorrecht wat langer over de studie gedaan te hebben’), maar zijn jaren als predikant in het Drentse Hollandscheveld openden hem ook de ogen voor het immense tekort aan voorgangers in het noorden van ons land.
Stimulans tot doorgroeien
Om die reden wilde ds. Van der Wind de pastor als dienaar van het Woord aanvaarden én tegelijk diende hij een motie in. Zijn motie kwam voort uit grote zorg over de onzekerheid hoe de getalsmatige verhoudingen tussen predikanten en pastors zich zullen ontwikkelen. ‘Zal ons besluit niet leiden tot het verder afnemen van het aantal aan de universiteit opgeleide predikanten?’ In de motie verzoekt hij de synode het plan voor leer-werkplekken zó uit te werken dat voor pastors het volgen van de predikantsmaster aan de universiteit optimaal zal worden gestimuleerd, zodat veel pastors doorgroeien naar het profiel van predikant. Ook ds. Van den Belt wees hierop: ‘Waarom worden doorgroeimogelijkheden zo mager geformuleerd, meer als optie dan als stimulans?’
De synode aanvaardde de motie van ds. Van der Wind. Vijftien van de 53 aanwezige synodeleden steunden het tegenvoorstel van ds. Van den Belt, dat daarmee geen meerderheid kreeg. Het rapport ‘Ruimte voor Woord en Geest’ kreeg uiteindelijk ongeveer twee derde van de stemmen (36-17). Voordat dit gebeurde liet het moderamen van de synode weten dat er ‘een dikke streep onder levenslang leren’ komt én dat de PThU de ‘hoofdaannemer’ van de kerk blijft.
In de praktijk
In enkele alinea’s verwoord ik hier wat tussen 10.00 en 20.45 uur besproken werd, vele uren die aangeven hoeveel aspecten er aan dit thema zitten, hoeveel belangen er (voor CHE, PThU en anderen) met besluiten gemoeid kunnen zijn.
Oud.-kerkrentmeester J. Smit (Wapenveld) stelde de vraag of er door de aanvaarding van het rapport niet veel discussie op het grondvlak komt. Het is de terechte vraag naar hoe dit rapport in de praktijk werken gaat. Ouderling L.J. Blees (Dorkwerd) was daar niet bezorgd over: ‘Onze kerk kent nu 1500 predikanten. Er zijn 650 kerkelijk werkers, van wie er 148 preekconsent hebben. Er zijn slechts veertig pastors.’
Tegelijk moeten we hierin niet naïef zijn, omdat gemeente en kerkenraad niet altijd (kunnen) beseffen wat de (meer)waarde van een aan de universiteit opgeleide predikant is. Dat besef moet in de gemeente wel levend blijven, een reden waarom de taak van de consulent in betekenis toenemen zal.
Beroepingswerk
Alertheid is daarbij beslist nodig ten aanzien van de grotere rol die de landelijke kerk bij het beroepingswerk inneemt. Zeker, de gemeente moet ontzorgd worden als er te weinig bestuurskracht meer is. De exegese van het ‘presbyteriaal-synodale karakter’ van de kerk door scriba dr. R. de Reuver ter synode deel ik echter niet. Deze notie houdt in dat de gemeente vooropgaat, dat in de gemeente het volle kerk-zijn plaatsheeft en dat de synode verantwoordelijk is voor die dingen die plaatselijk niet gedaan kunnen, zoals de opleiding van predikanten. Dr. P. van den Heuvel spreekt in zijn toelichting op de kerkorde over ‘een zwaar accent op de gemeente.’
Is dat hetzelfde als, zoals ds. De Reuver zei, ‘dat er in een samenspel van gemeenten en de classis bepaald wordt of er een pastor of predikant komt’? Om die reden is het goed dat er vanuit de synode een speciale commissie van rapport komt, die toezicht houdt op en adviseert over de nadere uitwerking van een hulpmiddel voor gemeenten om te bepalen of ze bij een vacature kiezen voor een predikant of pastor. Ook is het zaak dat elke gemeente bewust een eigen consulent aanzoekt, zodra een vacature gaat ontstaan.
Pijn
‘Ik houd mijn hart vast als we over dit grote thema besluiten nemen met de helft plus één,’ zei ds. M. van Heijningen (Alblasserdam). Uiteindelijk was dus tweede derde van de leden voor. Het maakte dat de nieuwe preses, ds. T. Bouw (Zaltbommel), afrondend de ‘pijn verwoordde dat we niet meer overeenstemming konden bereiken’. Het maakt vooral dat we de komende jaren goed moeten zien waar de gaven en de roeping van kerkelijk werker, pastor en predikant liggen én in een tijd van ontkerkelijking niet inleveren aan kunde en kennis om de gemeente te dienen, onder Gods zegen.
Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement (€ 53). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!