Waar bent u naar op zoek?

‘Allemaal verstandswerk’

ds. M. van Kooten
Door: ds. M. van Kooten
07-10-2021

Jan Pieter Paauwe (1872-1956) was de zoon van een vlasboer onder de rook van Charlois. Jan Pieter kon goed leren en ging na het gymnasium theologie studeren. Het boterde niet tussen hem en de Hervormde Kerk, wat uiteindelijk resulteerde in zijn afzetting.

Toen Jan Pieter zeven was, overleed zijn moeder. Vader hertrouwde en vestigde zich in Rotterdam om daar een beter bestaan op te kunnen bouwen. Hij overleed echter toen Jan Pieter dertien jaar was. Omdat zijn stiefmoeder het gezin niet kon opvoeden, kwam hij in het weeshuis terecht. Het ontbreken van een warm gezinsleven zal zijn persoonlijkheid mede gevormd hebben.

Verstandswerk

Wat de prediking betreft, meende hij zich uit zijn jeugd te herinneren dat predikanten niet geloofden wat ze zeiden. Bij het bouwen van een gereformeerde kerk in Rotterdam kreeg hij als puber de indruk dat dit gewoon ‘verstandswerk’ was. Desondanks had hij belangstelling voor de Bijbel, kerk en zelfs de zending. Na zijn arbeid op een kantoor en vervulling van de dienstplicht werd hij aangenomen als leerling op ‘Ruimzicht’ te Doetinchem. Daar haalde hij het gymnasiumdiploma en ging vervolgens theologie studeren. Het geld dat daarvoor nodig was, werd mede door huis-aanhuiscollectes ingezameld, waaraan ook Paauwe meedeed. In snel tempo rondde hij zowel de gymnasiale als de theologische studie af. Hoewel hij lid was van een studentenvereniging, lijkt hij wel een Einzelgänger geweest te zijn.

Zijn oordeel over medestudenten op gereformeerde grondslag was niet mis. Hij meende dat het alles verstandswerk was. ‘Deze mensen dachten dat zij het wisten,’ oordeelde hij. In een preek zei hij dat er niemand was op wie hij jaloers was. Wel had hij nauw – vrijwel levenslang – contact met student W.H. de Bode, die later vrijzinnig predikant werd in onder andere Schoonoord en Helvoirt. ’s Zondags kerkte hij onder meer bij ds. J.H. Gunning, die toen te Utrecht stond. Toen Paauwe in 1901 beroepbaar gesteld werd, was deze ds. Gunning het ook die Paauwe bevestigde in Yerseke. In 1922 logeerde Paauwe zelfs bij Gunning en schreef hij in diens gastenboek.

Geestelijke rust

Tijdens de ambtsperiode in Yerseke kwam hij geestelijk in een crisis. Hij bestudeerde oude schrijvers en bezocht ook Gods volk. Tevens kwam de overtuiging in zijn binnenste over de Hervormde Kerk: ‘Ben ik er bij mijn dood nog, dan is het verloren.’ Aan het avondmaal nam hij geen deel, omdat hij bang was dat zijn verdoemenis daardoor zwaarder zou worden. Dit alles had invloed op de prediking en op het beroepingswerk. Gemeenten als Arnemuiden, Poortvliet en Bergambacht beriepen hem zelfs tweemaal als herder en leraar. Een overgang naar de Ledeboerianen maakte hij niet, mede vanwege enkele corrigerende opmerkingen van zijn vrouw. De volgende gemeente werd Bennekom. Ds. Paauwe nam dit beroep aan met het voornemen ‘de Heere te vragen wat Hij wilde dat ik doen zou in betrekking tot de uitvoering van mijn ambt, met opzijzetting van alle reglementen’. Hij werd er op 25 augustus 1907 bevestigd door dr. J.D. de Lind van Wijngaarden uit Renkum.

Paauwe bleef populair bij het beroepingswerk. Reeds een jaar na zijn intrede kreeg hij een beroep uit Veenendaal. In december 1911 kreeg hij geestelijk rust. Hij schreef op 9 februari 1912 aan een vrouw: ‘Gisteren, zeer geachte vriendin, was het acht weken geleden dat de Heere mij kwam verlossen uit de banden van de Wet en overzette in de dierbare Heere Jezus, mij met Zichzelf verzoenende, door het dierbaar bloed van Zijn lieve Zoon.’ Juist daardoor werd hij strijdlustiger voor de eer van God. Kort na die ervaring werd hij erbij bepaald dat hij bij het proponentsexamen beloofd had de reglementen te gehoorzamen. Volgens hem was in die reglementen Christus, Die hij voor zichzelf onmisbaar had leren kennen, buitengezet.

Schorsing

In diezelfde tijd wenste president-kerkvoogd baron Van Wassenaer zijn kind niet in de eigen gemeente Bennekom, maar in Haarlem te laten dopen. Hij had daar een attest van goed gedrag voor nodig. Deze werd hem niet gegeven, omdat de baron de reden van dat verzoek niet aangaf. De baron werd daarmee onder censuur gezet. Paauwe ging dus te werk zonder aanzien des persoons. De baron ging in beroep bij het Classicaal Bestuur, maar voordat daar reactie op kwam, volgde eenzelfde kwestie. Paauwe weigerde een bewijs van goed gedrag te geven aan meerdere gemeenteleden die niet in Bennekom, maar in hervormd Tiel – een vrijzinnige gemeente – belijdenis wilden doen. De belijdenisdiensten gingen toch door en de kerkenraad van Bennekom werd geacht deze lidmaten in te schrijven. Dit weigerde hij. Inmiddels herriep ds. Paauwe op zondag 2 november 1913 in het openbaar zijn proponentsbelofte. Tijdens een twee maanden durende schorsing van hem en zijn kerkenraad werden de namen van degenen die belijdenis hadden gedaan, ingeschreven. Na de opheffing van de schorsing eiste Paauwe dat het lidmatenboek in ongewijzigde vorm terugkwam, dat wil zeggen minus de in Tiel bevestigde lidmaten. Inmiddels preekte Paauwe, ondanks waarschuwingen daartegen, in buitenkerkelijke kringen.

Definitieve afzetting

Op 8 oktober 1914 volgde een definitieve afzetting. Paauwe verhuisde naar Den Haag en had diverse preekplekken. Zijn vrouw kwam nooit meer onder zijn gehoor. Toen de nieuwe kerkorde werd aangenomen in 1951, wees dr. A.J. Bronkhorst er in de Haagsche kerkbode op dat onder de nieuwe orde een afzetting van Paauwe zou zijn voorkomen. Bronkhorst noemde dat een ‘indirect eerherstel’. Paauwe had daar echter geen boodschap aan. Hij achtte de nieuwe kerkorde geen Godsdaad maar mensenwerk.

Paauwe overleed in 1956, toen ds. Jac. van Dijk in Garderen stond. Van Dijk kreeg als veelvuldig bezoeker van Paauwes diensten een persoonlijke uitnodiging voor de uitvaart. Hij had echter zelf een begrafenis te leiden: ‘Anders had ik ook in de grote stoet meegelopen en gezongen: Niet één profeet is ons tot troost gebleven, geen sterveling weet hoelang dit duren zal’, zei hij in een preek.

ds. M. van Kooten
ds. M. van Kooten