Als de klok luidt
In de loop van de eeuwen is er veel veranderd aan onze begrafeniscultuur. Nieuwe wet- en regelgeving liggen gereed. Er komen nieuwe manieren van omgaan met de dood en het laatste stukje van onze aardse levensreis. Hoe beoordelen we deze ontwikkelingen in het licht van de Bijbel?
Met de ontwikkelingen worden steeds meer sporen van het christelijk geloof in het publieke en in het persoonlijke leven weggewist. Soms welbewust, soms onwetend. Jonge mensen zijn vaak niet op de hoogte van rituelen en gewoonten zoals die binnen de christelijke gemeente zijn gegroeid. Het is de moeite waard om er samen met hen eens bij stil te staan.
In de negentiende eeuw legde de dichter en Réveilman Willem Bilderdijk daarvoor al een struikelsteen (zie kader): ‘In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal.’ Die letters moeten goed leesbaar blijven.
Christelijke hoop
‘In het bundeltje van de levenden’ zijn woorden die al eeuwen op elke Joodse begraafplaats staan.
Ze komen rechtstreeks uit de Bijbel (1 Sam.25:29), ook al hebben ze wel enige toelichting nodig. Duidelijk is in ieder geval dat voor Joden en christenen – maar het geldt ook voor de op één na grootste godsdienst in ons land, de islam – de dood niet het eindstation van het mensenleven is.
De verwachtingen rond een laatste oordeel en het omgaan met je lichaam zijn heel verschillend en dat gaat ook steeds meer blijken uit de veranderende rouwrituelen en rouwteksten. Het geloof en de hoop dat God Zijn gestorven kinderen bewaart ‘in de bundel van de levenden’ (en niet van de doden!) leeft ondanks de ontkerkelijking nog altijd bij velen. Wie weleens wandelt over een begraafplaats, staat meestal stil bij namen, data en teksten die niet standaard zijn. Vaak schuilt er veel verdriet, maar ook veel liefde achter. Zulke gegevens hebben een lange echo, waarin heel vaak het christelijk geloof, de christelijke hoop en de christelijke liefde doorklinken. Niet voor niets wordt een begraafplaats ‘het archief van een volk’ genoemd.
Grafheuvels
Aan de rand van Veenendaal en Rhenen ligt het bos (met daarin het kasteel) Prattenburg. Als ik vanuit mijn huis de weg oversteek, heb ik het genoegen een deel van de bospaden te betreden. Zeker in deze coronatijd ben ik daar niet de enige in, maar we struikelen er niet over elkaar.
Op een van mijn tochten viel mijn oog op een bestelautootje, dat zomaar op een bospad stond en daar duidelijk niet hoorde. Het wekte mijn belangstelling en de bestuurder vertelde me dat hij bezig was met een onderzoek naar grafheuvels, waarvan er op de Utrechtse Heuvelrug al vele gevonden zijn. Gezien het gereedschap, waarvan hij vanuit zijn autootje gebruikmaakte, had hij blijkbaar weer iets gevonden. Er zijn veel grafheuvels in ons land. Die vertellen ons verhalen over ons voorgeslacht, hun woon- en leefgewoonten. Ze verhalen ook over de zichtbare zorg die zij besteedden aan hun doden, dicht bij hun woon- en werkplaatsen, nu nog terug te vinden op heuveltjes of kleine bergjes in het landschap. Als teken: wij blijven verbonden met ons voorgeslacht. Ze worden gedateerd als afkomstig uit de twintig eeuwen die voorafgaan aan de christelijke jaartelling, en worden gezien als natuurhistorische opvolging van de hunebedden. Stichting de Terebinth zet zich al jaren in voor het behoud van waardevolle begraafplaatsen en grafmonumenten.
Gewoonten en gezegden
Veel oude gezegden herinneren aan oude begrafenisrituelen. Zo is de uitdrukking ‘een ondergeschoven kindje’ ontleend aan het gebruik om bij een kinderbegrafenis slechts één rijtuig met één paard te gebruiken, waarbij het kistje werd geplaatst in de bergruimte onder de koetsier en de beide ouders in de koets zelf.
Steeds vaker zijn rouwberichten minder standaard. Dat is goed. Er wordt over nagedacht en met elkaar over doorgesproken. Zo trof mij onlangs het woord ‘graflegging’ in plaats van ‘begrafenis’. Daarbij zag ik ineens ook de liefdevolle handen, die tot het laatst de stervende verzorgden. Het deed me denken aan een van de kleinste plaatsjes in ons land, Doodstil. Het hoort tot de gemeente Eemsmond in Groningen.
In 2005 werd het uitgeroepen tot de mooiste plaatsnaam, waarschijnlijk vooral door de verrassende betekenis. Je bent geneigd om het te associëren met de ‘stilte van de dood’. Dat is toch niet de herkomst van de naam. De oude begraafplaats van Doods-til lag op een klein eilandje. Daardoor vond elke uitvaart per boot plaats. Bij een van de begrafenissen schijnt de kist, die toen nog als regel hergebruikt werd, eens niet goed op de boot te zijn geplaatst. Tijdens een overtocht gebeurde wat werd gevreesd. De kist gleed met de overledene in het water. Daarom werd besloten om een brug (een til) naar het eiland te maken. En zó ontstond de naam: Doods-til.
De gewoonte om een kist te hergebruiken – ook Calvijn is in Genève slechts in een wit kleed ter aarde besteld – werd in 1869 afgeschaft. Toen werd een kist voor de overledenen verplicht. Tegenwoordig geldt overigens alleen de eis dat een lichaam bedekt moet zijn.
Spreken over de dood
Ouderen kennen nog de bekende regel uit Psalm 115: ‘in het stille graf zingt niemand ’s Heeren lof.’ In een nieuwere berijming eindigt deze psalm met de woorden:
In het stille graf brengt niemand Hem nog eer.
Maar wij, wij zullen prijzen onze Heer,
van nu aan, heel ons leven.
Laat dit loflied mogen klinken ook bij ons denken en spreken over de dood. En ook over de zorg die we besteden aan het lichamen van ons voorgeslacht. Wat God de Vader uit het stof van de aarde formeerde, wat God de Zoon op de morgen van Pasen eeuwige toekomst gaf, zal God de Heilige Geest (Ez.37) zeker doen herleven. Guido de Bres zag naar die dag uit ‘met groot verlangen’. En waar je met groot verlangen naar uitziet, daar wil je toch ook graag van tevoren over nadenken en met anderen over spreken?
Daarbij stimuleerde mij ook dat kind dat zo graag bij oma-buurvrouw kwam. Ieder jaar moest ze haar wel een paar weken missen, want dan ging ze op reis, met vakantie. Als ze dan weer thuis kwam – en dat verzachtte veel – kon ze prachtig over haar reizen vertellen en ook over haar plannen voor het volgende jaar. Toen oma-buurvrouw op een dag echter plotseling overleed en het kind aan haar moeder vroeg, waar ze nu naar toe was, vertelde haar moeder: ‘naar de hemel’. Maar dat kon het kind niet geloven, want ‘daarover had oma-buurvrouw haar nooit iets verteld’.
Klokluiden
Als in de Middeleeuwen een dode niet ‘verluid’ werd, vond de ziel geen rust. Aanvankelijk verzette de Reformatie zich tegen dit volksgeloof en verbood het klokluiden. Toen in de loop van de jaren deze duiding er niet meer aan gegeven werd, verdwenen de bezwaren en werd het klokluiden, zelfs op ‘neutrale’ begraafplaatsen, weer toegestaan. Een kerkorde uit 1583 bepaalde dat het klokluiden niet meer is om ‘de overledene te steunen’, maar ‘om de vergankelijkheid van het leven om te roepen’. Oude luidklokken hebben vaak inscripties. Zo is er een serie van drie met drie spreuken: ‘de levenden roep ik, de doden beklaag ik, de bliksem breek ik.’ Een torenhoge uitroep over stad en land.
Zoals in veel dorpen luidde ook in het dorp dat mijn eerste gemeente was, de klok nog standaard driemaal per dag. Om acht uur ’s morgens, om twaalf uur ’s middags en ’s avonds om acht uur, de ‘papklok’. Dat gebruik herinnerde aan de tijd dat de meeste gemeenteleden hun dagelijks werk op het land vonden. Over de landerijen werd de eerste en de tweede schaft uitgeroepen en het duidelijke einde van de werkdag.
Als diezelfde klok op een ander tijdstip luidde, was het meestal voor een begrafenis en tijdens de wandeling naar de begraafplaats luidde opnieuw de klok, stonden de mensen stil en iedereen wist wie er begraven werd. Toen ik vanuit een studentenstad naar een dorp verhuisde, trof me dat. Er was eerbied en tijd om bij de dood stil te staan.
Weinig geregeld
Toen ik er zelf aan gewend raakte en steeds vaker begrafenissen moest leiden, viel me op dat mensen bij hun eigen overlijden vaak niet of nauwelijks hadden stilgestaan en dat er onder tijdsdruk veel geregeld moest worden. Daarbij was meestal het ‘zoals we gewend zijn’ de maatstaf. Daarom werd er ook niet of nauwelijks gezongen.
Wat dat betreft is er in onze tijd veel veranderd. Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er nog steeds niet veel geregeld en vastgelegd is. Over veel van wat er aan het levenseinde voorafgaat, wordt geschreven en gesproken, vooral over de medische kanten ervan. Over wat er daarna moet gebeuren, zou méér moeten vaststaan. Dit vooral, omdat er tegenwoordig zoveel keuzemogelijkheden zijn en er in de naaste familiekring vaak verschillende meningen zijn. Vooral bij een plotseling overlijden is er onvoldoende gelegenheid om met elkaar naar een weloverwogen keuze toe te groeien.
Voorbereiding
Om bij een aantal van die veranderingen stil te staan en dat te doen in het licht van geijkte bijbelse gebruiken en groeiende veranderingen nú, is het lastig om me te beperken. Er is op dit terrein veel gaande, waarin we ons als christenen niet onverhoeds moeten laten meenemen.
De eerste spreuk op de oude kerkklok nodigt ons hiertoe gelukkig nog regelmatig uit. Want hoe beperkt het kerkbezoek in coronatijd helaas nog is, het luiden van een kerkklok gaat gelukkig door. Deze klok roept jongeren en ouderen op om ook hierin keuzes te maken. Het blijft onzeker hoever en hoeveel we in het nieuwe jaar kunnen reizen, maar dat je laatste reis wel doorgaat, is voor niemand onzeker. Daar moeten we ons wel op voorbereiden. Ook voor de kinderen, die graag willen horen hoe ouderen daarover kunnen vertellen.
Struikelstenen
Het begon met een spontane actie. Toestemming van bevoegde instanties ontbrak nog. Gunter Demnig, een Duitse kunstenaar, wilde zijn hart laten spreken. In 1995 legde hij in Keulen zijn eerste Stolperstein (struikelsteen), in messing uitgevoerd met daarop: een naam, twee data en plaatsnamen. Een Jood of Jodin, geboortedatum, vertrekdatum, voorlaatste woonplaats en de plaats van het vernietigingskamp. Zijn bedoeling was duidelijk: ‘opdat wij niet vergeten’. Inmiddels zijn er op meer dan 1200 plaatsen in Europa struikelstenen geplaatst, ook in Nederland. Onze voorgangers zijn niet alleen voorbijgangers. De Talmoed zegt: ‘Een mens is pas vergeten, als zijn naam vergeten is.’ Niet voor niets heet het herinneringsmuseum in Jeruzalem Yad Vashem (hand vol namen; letterlijk: een hand en een naam, wat staat voor een gedenkteken, een plaats en een naam, zie Jes.56:5). Denk ook aan het kindermonument met de vier kaarsen, waarin nog elke dag de meer dan één miljoen namen worden genoemd van de Sterrenkinderen.
Onze begraafplaatsen bevatten al eeuwen ‘struikelstenen’, gedenkstenen op oude (soms niet goed onderhouden) begraafplaatsen, vaak scheef gezakt en onleesbaar geworden.
Na het sterven
Deze serie staat stil bij diverse ontwikkelingen op het gebied van lijkbezorging, laat hier een bijbels licht over schijnen en reikt adviezen aan. De vier artikelen gaan over:
1. nieuwe manieren van omgaan met de dood
2. de laatste reis
3. doneren, composteren en resomeren
4. eeuwigdurende grafrust