Als het over Joden gaat
Afgelopen zondag was het Israëlzondag. Vandaar dat deze ‘Uit de pers’ over het Jodendom gaat. Juist nu het antisemitisme toeneemt, zou er meer aandacht voor Israël moeten zijn. Daarom verbaasde het mij in een interview in Trouw (19 september) te lezen dat dr. David Wertheim, een Nederlandse Jood, juist last had van positieve belangstelling voor de Joden. Hij schreef er een boek over (Waar gaat het over als het over Joden gaat?). Een paar fragmenten uit het interview.
Trouw
‘Als Jood in Nederland merk ik dat mensen me soms bijzonder of exotisch vinden. Dat heeft me altijd geïntrigeerd, dat Joden in Nederland kennelijk iets vertegenwoordigen waar ik me niet per se in herken. Dan heb ik het niet alleen over antisemitische stereotypen, maar ook – en dat overkomt me vaker – dat je juist positief wordt benaderd. Overdreven positief, alsof er een soort heiligheid om je heen hangt. Vooral in christelijke en dan met name protestantse hoek ervaar ik dat.’
Aan die christenen heeft u een heel hoofdstuk gewijd.
‘De betrokkenheid met het jodendom is in die kringen enorm. Ik ontmoette christenen die meer van de Talmoed wisten dan ik. Soms is die betrokkenheid haast grotesk. Christelijke groepjes die Joodse graven restaureren. Dominees die een loofhut in de tuin bouwen. In Nijkerk staat een kopie van de Klaagmuur, inclusief een Israëlische soldaat. En in het vestzakje van die soldaat zitten briefjes die je in die muur kan stoppen. Ik ontdekte dat er een koor is van christenen die zingen voor het Joodse volk – die hebben zelfs opgetreden in Carnegie Hall. Sommigen reizen naar Israël om daar letterlijk Joden te omhelzen.’
Waarom zijn veel Nederlandse christenen zo bezig met het jodendom?
‘Het jodendom vormt de basis van hun eigen geloof.’
Een zoektocht naar de eigen identiteit, via de Joden?
‘Vaak wel. Christenen leven met de paradox dat hun geloof afstamt of afhangt van een ander geloof, waar ze zich historisch gezien juist tegen hebben afgezet. Het was interessant om te zien hoe verschillend christenen daarmee omgingen. Want de liefde voor het jodendom kent veel vormen; de progressieve PKN-dominee gaat er heel anders mee om dan het evangelische gemeentelid. De lobbygroep Christenen voor Israël is onpopulair bij meer gematigde protestanten, die in hun kerken dan wel weer ‘Israël-zondag’ vieren.’
Is de liefde van christenen voor de joden eigenlijk wederzijds?
‘Nee. Aan joodse kant zag ik vooral desinteresse. Zo sprak ik met de orthodoxe rabbijn Binyomin Jacobs, in christelijke kringen razend populair. Hij bezoekt kerken in het hele land. Maar zelfs bij hem zag ik geen echte nieuwsgierigheid, eerder opportunisme: we kunnen de christenen gebruiken als bondgenoot. In een zich seculariserende wereld voelt hij zich ook verwant met anderen die nog in een god geloven. Maar verder reikt het niet. Hij had het Nieuwe Testament nooit gelezen. De asymmetrie is gigantisch.’
Reformatorisch Dagblad
Asymmetrie is er ook in een andere vorm. Ik kon geen evenredigheid vinden tussen het belangrijke en gevoelige agendapunt op de synode van de Gereformeerde Gemeenten, vorige maand in Gouda, over de Jodenvervolging en het resultaat van de bespreking. Gezien de onthullingen van dr. E.G. Bosma in zijn proefschrift over bevindelijk gereformeerden en het nationaalsocialisme (2015) was de bespreking op de synode teleurstellend. Het gaat over een gevoelig onderwerp waarbij kerkelijke voormannen van destijds nauw betrokken waren. Daarom zou je een stevige gedachtewisseling verwachten. Maar als ik de berichtgeving in het Reformatorisch Dagblad (14 september) lees, dan is de conclusie dat de discussie als een nachtkaars is uitgegaan. Eerst deze alinea:
In 2020 legden verschillende kerken schuldbelijdenis af tegenover de Joden. Het deputaatschap besloot daar destijds niet in mee te gaan, met name vanuit de overtuiging dat het niet mogelijk is om in de plaats van anderen schuldbelijdenis af te leggen.
Met deze insteek van de bespreking kon het niet anders dan dat een echte discussie al bij voorbaat kansloos was, want kun je ‘in plaats van anderen’ schuld belijden? Nee. Je bent niet verantwoordelijk voor wat je niet gedaan hebt. Maar klopt deze redenering? Was het de taak van de synode om ‘in de plaats van anderen’ te spreken? Dat is een vreemde gedachtegang. Een synode spreekt nooit namens anderen en kan dus ook nooit in de plaats van anderen schuld belijden.
Als het over de houding in de Tweede Wereldoorlog gaat, dan gaat het niet over ‘anderen’, het gaat over de kerk die er toen was en die er nu is. Dat is één en dezelfde kerk. Er is één kerk, hoeveel ambtsdragers er ook zijn en hoeveel ambtsdragers er ook komen en gaan. En omdat het dezelfde kerk is, is zij ook verantwoordelijk voor wat toen gebeurd is. Het is een uitvlucht om te zeggen: wij kunnen niet in de plaats van anderen schuld belijden. Het punt dat op de synode in Gouda aan de orde had moeten zijn, is: hebben de Gereformeerde Gemeenten toen, in 1940-1945, door middel van haar vertegenwoordigers juist gesproken en gehandeld?
Er werd opnieuw onderzoek gedaan in de archieven: Ouderling M.J.W. Hoek (Gouda) signaleerde als een van de opvallendste uitkomsten van het onderzoek de ontdekking dat de Gereformeerde Gemeenten in 1942 hoogstwaarschijnlijk een protest bij de overheid mede hebben ondertekend tegen de omgang met de Joden. ‘Dat protest was qua inhoud niet mals. Die ontdekking is winst van dit rapport. Het lijkt erop dat, in de omstandigheden waarin het kerkgenootschap verkeerde, er met andere kerken toch veel is gedaan om protest aan te tekenen.’
Dit onderzoek levert iets op dat ‘hoogstwaarschijnlijk’ is. Hoe kun je daar conclusies uit trekken? Volgens ouderling Hoek ‘lijkt het erop’ dat er ‘veel gedaan is met andere kerken’ om protest aan te tekenen. Maar hoe zit het met het opgeven – eigenlijk verraden – aan de Duitsers van de namen van Joodse kinderen die scholen bezochten van de Gereformeerde Gemeenten? Ach, het waren maar twee Joodse kinderen… Was dat ook een vorm van protest? En zo werd op de synode recht gepraat wat krom is.
Nederlands Dagblad
Kardinaal Jan de Jong redde als aartsbisschop van Utrecht tijdens de Tweede Wereldoorlog talloze Joden het leven. Zijn opvolger Wim Eijk bewondert de moed van deze kerkleider. ‘Vóór elke kanselboodschap had hij een gewetensconflict en erna sliep hij slecht.’
Het Nederlands Dagblad (23 september) had een interview met kardinaal Eijk, omdat aan zijn voorganger De Jong postuum de Yad Vashem-onderscheiding als ‘rechtvaardige onder de volkeren’ is toegekend. Een fragment:
Wat typeert voor u zijn houding tijdens de oorlog?
‘Het was tijdens de oorlog niet makkelijk je te uiten over de nazi-ideologie. Weinig Nederlanders hebben dat aangedurfd. Ook weinig christenen of katholieken. Het aantal mensen dat het opnam voor de Joden door hun onderduikadressen te bezorgen, was klein. Kardinaal De Jong schreef drie kanselboodschappen, samen met mensen uit de protestantse wereld. Hij werkte veel samen met dominee Gravemeijer. Dat was een vroege oecumenische activiteit. Die boodschappen zijn voorgelezen in de rooms-katholieke, Nederlandshervormde en synodaal-gereformeerde kerken.
Dat was niet zonder risico. Nu wist hij wel dat ze hem vanwege zijn positie niet zouden aanpakken, maar het bleef een moedig besluit. Kardinaal De Jong had voor het uitbrengen van elke kanselboodschap een gewetensconflict. Hij sliep moeilijk in de nachten erna. In het geheim archief van het aartsbisdom bewaarde hij de versleutelde gegevens van ondergedoken Joodse kinderen. Hij zamelde via collectes 26.000 gulden in, wat toen een groot bedrag was, om te voorzien in het levensonderhoud van deze kinderen. Ook wordt gezegd, uit de tweede hand, dat er in de kelder van dit aartsbisschoppelijk paleis Joodse onderduikers hebben gezeten.’