Waar bent u naar op zoek?

blog

‘...omdat Ik altijd doe wat de Vader welgevallig is'

Altijd christen

19-05-2014

Je oog kan er op vallen hoe vaak in cruciale teksten in de Bijbel het woord ‘altijd' voorkomt. Dit zogenoemde onbepaald bijwoord leert ons over het werk van God, over de gehoorzaamheid van de Heere Jezus én over het leven van een christen.

Let op de kleine woordjes in de tekst – vanaf de kansel zal een predikant dit in zijn uitleg met regelmaat naar voren brengen. Dat kan ‘Zie’ zijn, waardoor de lezer extra opmerkzaam wordt op wat er volgt: ‘Maar past u op: zie, Ik heb het u alles voorzegd’ (Mk.13:23); dat kan ‘Maar’ zijn, waardoor de lezer meegenomen wordt in de wisseling van het perspectief naar God toe: ‘Maar God, Die rijk is in barmhartigheid…’ (Ef.2). Tot de woorden die een bijbeltekst een extra dimensie geven, behoort ook ‘altijd’.

Innige band

De apostel Johannes tekent ons in zijn evangelie op verschillende plaatsen de innige band tussen de Vader en de Zoon. De Vader heeft een welbehagen in de gehoorzaamheid en de overgave van de Zoon. Juist Johannes ontgaat die diepe liefde niet. Hem is het gegeven om het innige gebed uit Johannes 17 publiek te maken, woorden die een christen als het ware ademloos mee mag luisteren. ‘Ik heb U verheerlijkt op de aarde. Ik heb het werk volbracht dat U Mij gegeven hebt om te doen.’ Korte tijd na het uitspreken van deze woorden liet Jezus Zich gevangennemen.
Hoewel de wereld er niets van begreep, bleef die band tussen de Vader en de Zoon tijdens Zijn rondwandeling op aarde sterk. ‘Wat Ik van Hem gehoord heb, spreek Ik tot de wereld. Zij begrepen niet dat Hij tegen hen over de Vader sprak.’ Jezus leerde ‘zoals Mijn Vader Mij heeft onderwezen’. (Joh. 8:28) Na Pinksteren klinkt daarom de oproep: ‘Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt.’ (Hand. 2:36)

In de wet

In Johannes 8 volgt uit de mond van de Heiland dan dat woordje ‘altijd’. ‘De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, omdat Ik altijd doe wat Hem welgevallig is.’ Te midden van de vijandschap van farizeeën en het ongeloof van de Joden weet Hij Zich gedragen. ‘En toch ben Ik niet alleen, omdat de Vader bij Mij is.’ (Joh.16:32) De Vader laat de Zoon niet los.
Ons realiseren wat Zijn gehoorzaamheid inhoudt, dat kunnen we niet: ‘áltijd doen wat Hem welgevallig is’. Dag en nacht blijft Jezus in de wet van de HEERE gaan. Alleen zo kon Hij die wet vervullen en een volkomen Zaligmaker zijn voor degenen die door Hem tot God gaan. (Heb.7:25)

Altijd leeft

In dit vers uit Hebreeën 7 komen we opnieuw ‘altijd’ tegen. Zijn werk is volkomen, ‘omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten’. Deze Voorspraak in de hemel heeft niet een soort spreekuur, is geen Hogepriester die eerst voor zijn eigen zonden offeren moet, maar is ‘de Zoon, Die tot in eeuwigheid volmaakt is’. Ook hier is het onbepaalde bijwoord ‘altijd’ voor de kerk tot troost.

***

Wat voor de Zoon geldt, lezen we ook over de Vader. Ons denken over tijd is op Hem niet van toepassing. Waar het kleed van de aarde zal verslijten en God de aarde en de hemelen als een mantel zal oprollen, belijdt de schrijver van de Hebreeënbrief: ‘Maar U blijft altijd.’ (Hebr.1:11) ‘U bent Dezelfde en Uw jaren zullen niet ophouden.’

Altijd verhoort

Deze God is er niet alleen altijd, Hij is tegelijk altijd actief. ‘Zie, de Bewaarder van Israël zal niet sluimeren of slapen.’ (Ps.121) Daarom kon Jezus (Joh.11:42) zeggen: ‘En Ik wist dat U Mij altijd verhoort.’ En daarom zegt Mattheüs tot troost van de kleinen en de kwetsbaren in het Koninkrijk dat ‘hun engelen in de hemelen altijd het aangezicht van Mijn Vader zien.’

Altijd verzet

Tot troost voor Christus’ gemeente op aarde lezen we van Gods activiteit: ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.’ (Joh.5:17) De zegen daarvan is niet door de tijd ingeperkt. Altijd – het is een woordje dat troost geeft aan degenen die Hem niet missen kunnen, geen moment.
De volharding in het zoeken van wat verloren is, treft ons te meer omdat de tegenstand tegen Gods werk eveneens ‘altijd’ voortgaat. In zijn lange rede tot de hogepriester en de Joodse Raad zegt Stefanus: ‘Hardnekkigen en onbesneden van hart en oren, u verzet u altijd tegen de Heilige Geest; zoals uw vaderen deden, zo doet u ook.’ (Hand.7:51)

Altijd dwalend

Het oordeel over ons leven gaat dieper, als we zien dat niet alleen diaken Stefanus, maar God Zelf over Zijn volk uitspreekt: ‘Daarom ben ik toornig geworden op dat geslacht en heb gesproken: Altijd dwalen zij met hun hart, zij hebben Mijn wegen niet gekend.’ (Hebr.3:10) Dit scherpe woord is meer een oproep tot bekering dan een constatering: ‘Heden, indien u Zijn stem hoort.’
Als Jezus in Lukas 18 opnieuw het woordje ‘altijd’ gebruikt, leert Hij om in het gebed te volharden, om de moed niet te verliezen of te verslappen. Hij verhaalt over de onrechtvaardige rechter ‘met het oog daarop dat men altijd moet bidden en niet de moed verliezen’.

Altijd oefenen

Die aansporing mag een christen na Pasen ter harte nemen. God wil niet dat slechts een stukje van ons leven aan Zijn dienst gewijd is. ‘Want de ogen van de HEERE trekken over de hele aarde, om Zich sterk te bewijzen aan hen van wie het hart volkomen is met Hem.’ (2 Kron.16:9a) Het gaat om ons hart, ons verstand, onze wil. Het christelijk geloof raakt immers heel ons bestaan, ons denken, spreken en handelen. We belijden de Opgestane met onze lippen en met ons leven – of we belijden Hem niet.
Paulus was hiervan diep doordrongen. Tegenover de stadhouder Felix (Hand.24) zegt hij dat hij vanwege zijn ‘hoop op God dat er een opstanding van de doden zal zijn’ hij zichzelf ‘altijd oefent om een zuiver geweten te hebben voor God en de mensen’. Om in het gericht voor God te kunnen bestaan, is een leven in heiligmaking nodig, ‘zonder welke niemand de Heere zal zien’.

Altijd overvloedig

Het is de boodschap uit 1 Korinthe 15, het relaas over de opstanding, over de zekere overwinning van Jezus Christus, waardoor Gods kinderen ‘standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk van de Heere mogen zijn’. Voor wie staat op de beloften van God, heeft de dood het laatste woord niet.
Het is de paradox van het geloof die de christen gedurende heel zijn leven meedraagt, omdat kruis en opstanding bij elkaar horen. Dat betekent ‘altijd het sterven van de Heere Jezus in het leven meedragen’ en ‘voortdurend aan de dood overgegeven worden om Jezus’ wil’, want het lijden van Jezus duurt voort in het leven van Zijn kind. Meer dan de Meester is geen enkele discipel. En tegelijk is waar: ‘Altijd goede moed’, omdat God ons toegerust heeft en het onderpand van de Geest gegeven heeft. ‘Als bedroefden, maar altijd blij’. (2 Kor.6:10)

Altijd verantwoording

Wat betekent dit alles? Dat een christen voortdurend op God én op het behoud van zijn naaste gericht is. Omdat ‘Jezus buiten de poort geleden heeft om door Zijn eigen bloed het volk te heiligen’, spoort de schrijver van de Hebreeënbrief (13:15) ons aan: ‘Laten wij dan altijd door Hem een lofoffer brengen aan God, de vrucht van lippen die Zijn Naam belijden.’
Dat heiligen van God in ons hart maakt dat de gelovige niet wegkijkt als hij of zij bevraagd wordt. ‘Wees altijd bereid tot verantwoording aan ieder die u rekenschap vraagt van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en eerbied.’ (1 Pet.3:15) Totdat Hij terugkomt en het voor de Zijnen geldt: ‘En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn.’ (1 Thess.4:17)
Altijd. Terwijl God ook zegt: ‘Zonder Mij kunt u niets doen.’

P.J. Vergunst