Waar bent u naar op zoek?

Avondmaal na corona

Dr. M.J. de Vries
Door: Dr. M.J. de Vries
27-05-2022

De coronacrisis kende ingrijpende gevolgen voor het hele kerkelijk leven. Twee jaar lang heeft de gemeente niet in haar geheel kunnen samenkomen in de eredienst. Ook voor de avondmaalsbediening heeft de pandemie tot aanpassingen geleid.

Verschillende gemeenten zijn daarin verschillende wegen gegaan. Iets van de verscheidenheid aan praktijken beschreef dr. M. Barnard vorige week. Nu de crisis (vooralsnog) voorbij is, kunnen we terugkeren tot het ‘oude normaal’. Toch is het goed stil te staan bij de vraag of er ook veranderingen kwamen die het behouden waard kunnen zijn. Het gaat om vijf onderdelen van de avondmaalspraktijk, die we doorlopen in de volgorde waarin ze plaatsvinden in de eredienst.

Aangaan

Het eerste punt betreft het aangaan aan tafel, op de plaats in de bank blijven, of langslopen om brood en wijn te ontvangen. Tijdens de coronacrisis was het niet goed mogelijk om op de gebruikelijke manier aan een tafel te zitten. In een aantal gemeenten is ervoor gekozen om toch aan tafel te zitten, maar dan op ten minste anderhalve meter afstand, waardoor het aantal plaatsen per tafel klein was en er veel achtereenvolgende tafels nodig waren. Dr. Barnard heeft voorbeelden gegeven van andere manieren van ‘aangaan’ in andere tradities.

Het samen aan één tafel zitten komt duidelijk het meest in de buurt van de situatie waarin de Heere Jezus het avondmaal instelde, ook meer dan staan in een kring of aan een tafel. Helemaal gelijk is het niet. In plaats van aan te liggen zitten we aan tafel. Ook zitten we niet allen tegelijk aan tafel, maar zijn er diverse tafels na elkaar. Toch is er het gemeenschappelijke element dat we bij elkaar aan een tafel zitten, dat we elkaar kunnen aankijken, nadat we eerst bewust de gang naar de tafel hebben moeten maken. Bij het avondmaal gaat het om de gemeenschap met de Heere, maar ook om de gemeenschap met elkaar. Die wordt meer beleefd als we bij elkaar zitten.

Het komt er dan natuurlijk wel op aan dat we die gemeenschap met elkaar ook beoefenen. Weten we wie er naast of tegenover ons zit? Groeten we die broeders en zusters even zachtjes bij het aangaan?

Zoeken we na de dienst contact met de broeders en zusters met wie wij avondmaal vierden? Betrekken we ook de kinderen bij de gemeenschap, ook al gaan zij niet aan? Wat dat betreft is het goed dat voor hen de spanningsboog niet te groot wordt. Liever een tafel extra bijgezet dan een langer durende dienst. Zo wordt het ook voor hen een indrukwekkend gebeuren.

Nodiging

Een tweede aandachtspunt is de nodiging door ouderlingen. Om het door elkaar lopen van gemeenteleden bij het aangaan te voorkomen, zijn diverse gemeenten ertoe overgegaan het aangaan te reguleren door de ouderlingen langs de kerkbanken te laten lopen en met een kort oogcontact aan te geven dat het moment daar is om aan te gaan. Dit is iets om zo mogelijk te bewaren. Het geeft de ouderlingen een beter zichtbare rol in hun verantwoordelijkheid om de heiligheid van het sacrament te bewaken, meer dan dat ze ergens voor in de kerk op een aparte stoel zitten. Bovendien wordt de uitnodiging indringender. Niet iedereen zal dat misschien als prettig ervaren, maar dat roept dan wel de vraag op waarom. Zijn we bang om aangesproken te worden op onze roeping om aan te gaan? Aangaan mag nooit een vanzelfsprekendheid worden, maar afblijven evenmin. Mooi is het als alle ambten zo een eigen plaats hebben: de predikant bedient, de ouderlingen waken bij het aangaan en de diakenen dienen aan de tafels.

Eén beker of niet?

In de derde plaats is er de vraag naar de ene beker of de vele bekertjes. Dr. J. van Bruggen wijst in zijn commentaar op Markus 14:22-25 op het woordje ‘allen’, dat twee keer valt bij het drinken uit de beker. De tekst benadrukt het gezamenlijke drinken uit de ene beker. Het is begrijpelijk dat het besmettingsgevaar tijdens de coronacrisis het gebruik van aparte bekertjes noodzakelijk maakte. Er zijn wel gemeenten waarin men vanuit hygiëne-oogpunt overweegt dit gebruik te handhaven. Toch is het de vraag of het opofferen van het gezamenlijk uit één beker drinken daardoor gerechtvaardigd wordt. De nuchterheid gebiedt te constateren dat we daar in het verleden nooit problemen mee gehad hebben en dat er zelden ernstige besmettingen uit voortgekomen zijn. Voor de Heere Jezus was het in elk geval geen aanleiding om de beker niet te laten rondgaan, terwijl Hij wel degelijk weet had van hygiëne. Natuurlijk kun je zeggen dat alle wijn uiteindelijk uit een beperkt aantal flessen komt, maar dat is niet zichtbaar voor de gemeente. Ook het breken van het brood en daarvan eten behoort tot die belangrijke symboliek van eenheid bij het avondmaal. Als we elkaar in het maatschappelijke verkeer inmiddels weer handen geven, kan het doorgeven van een schaal niet tot een probleem gemaakt worden.

Gelijktijdigheid

Een vierde punt is de gelijktijdigheid van het gebruik van brood en wijn. Velen hebben het als mooi beleefd dat iedereen tegelijk het rondgedeelde brood en de wijn in bekertjes nuttigt. Dat element kan goed bewaard worden wanneer de gang naar de tafel weer ingevoerd wordt. Tegelijk is het de vraag hoe belangrijk dit is, want we krijgen uit de beschrijving in de evangeliën niet de indruk dat iedereen brood en wijn tegelijk nuttigde. Het was immers een maaltijd en daarbij at iedereen waarschijnlijk ongelijktijdig. Niettemin benadrukt het opnieuw de eenheid en de gemeenschap en kan daarom blijvend gepraktiseerd worden. Het vijfde en laatste punt is de voortgezette viering in de middag- of avonddienst. In veel gemeenten was dit al gebruikelijk, maar in een aantal gemeenten is het tijdens de coronacrisis ingevoerd om het aantal tafels per dienst te beperken. Tegelijk kregen daardoor broeders en zusters die in de ochtenddienst wettig verhinderd waren, alsnog de gelegenheid om het avondmaal te vieren. Het betekent wel dat er ook in de tweede dienst wat tijdsdruk op de prediking komt te staan. Hierbij moeten we zeggen: laat nu de zondag die dag blijven waarop we niet op het horloge hoeven te kijken. Zolang de spanningsboog voor de kinderen niet te groot wordt, kan er voor de prediking best de gebruikelijke tijd genomen worden.

Niet krampachtig

Bij dit alles geldt dat we elkaar de ruimte mogen geven voor verschillende praktijken, zoals we die wereldwijd ook aantreffen. We hoeven niet krampachtig zo dicht mogelijk bij het uiterlijk van de oorspronkelijke avondmaalsbediening door de Heere Jezus te blijven. Ook bij de doop doen we dat niet. Het ondergedompeld worden in water en daarmee de ondergang in het oordeel symbolisch ondergaan, is onder ons algemeen vervangen door het besprenkelen. Dat geeft lang niet die beleving die een dopeling zal ervaren als hij of zij letterlijk kopje onder gaat. Toch vinden we dat niet bezwaarlijk, en wel omdat een doopvont heel wat makkelijker praktisch te realiseren is dan een bad waarin iemand helemaal ondergedompeld kan worden. Ook hier geldt dat er verschillende tradities bestaan, die allemaal wel op de een of andere manier verdedigbaar zijn. Zolang de geestelijke betekenis van de sacramenten voldoende symbolisch wordt uitgebeeld in onze praktijk, kunnen er variaties naast elkaar bestaan. Wie wel eens in het buitenland een doopdienst heeft bijgewoond of het avondmaal als gast heeft meegevierd, zal ervaren hebben dat de confrontatie met een andere praktische uitvoering je des te bewuster kan maken van de betekenis van het sacrament, ook als je huiswaarts keert met de overtuiging dat het in de eigen gemeente toch het meest gepast toegaat.

Frequentie

Ten slotte nog een enkele opmerking over de frequentie waarmee het avondmaal bediend wordt. Tijdens de coronacrisis heeft de bediening verschillende keren helemaal niet kunnen plaatsvinden. Wat was het een feest toen eindelijk de bediening weer mocht plaatsvinden. Het bracht in sommige gemeenten de roep om een frequentere viering dan vier of vijf maal per jaar teweeg. Het is bekend dat Johannes Calvijn in Genève een wekelijkse viering voorstond. Uiteindelijk zwichtte hij voor de moeite van de gemeente om de heiligheid van het avondmaal ook bij frequente viering te blijven ervaren. Het kan dan gemakkelijk ‘gewoon’ worden. Tegelijk: dat argument gebruiken we ook niet om de prediking maar eens in de drie maanden te laten plaatsvinden. Het belangrijke verschil is wel dat het avondmaal teken en zegel bij het Woord zijn en dat het altijd blijft gaan om met Woord. Maar er gebeurt wel degelijk iets bij het avondmaal. Het is niet zoals Zwingli meende, slechts een in herinnering roepen van het werk van de Heere Jezus. De sacramenten zijn tekenen en zegelen en dat is meer dan herinnering. Daarom is het belangrijk om die keren dat het avondmaal bediend wordt ervoor te zorgen dat we aanwezig zijn. Er moeten wel zwaarwegende redenen zijn om die zondag elders te zijn of om andere redenen niet naar Gods huis te komen. Misschien is ons besef van de heiligheid van het avondmaal wel zodanig dat we er niet aan toe zijn om wekelijks in vol bewustzijn en met de juiste houding aan te gaan. Er is niet voor niets een week van voorbereiding in onze traditie en dat heeft ook iets te zeggen over de gewenste frequentie van bediening. Laten we vooral dankbaar zijn voor die vier of vijf keer dat we jaarlijks het avondmaal mogen ontvangen en die gelegenheden ten volle benutten. Dan dragen al die uiterlijke zaken die in dit artikel besproken werden des te meer bij aan een waarachtige ontmoeting met de Heere Jezus aan Zijn tafel. Hij heeft er destijds naar verlangd het Pascha met Zijn discipelen te vieren en datzelfde verlangen is er nog, als ook Hij uitziet naar de viering van het avondmaal in Zijn gemeente.

Dr. M.J. de Vries
Dr. M.J. de Vries