Waar bent u naar op zoek?

Avondmaal op eerste paasdag

H. Boele
Door: H. Boele
25-03-2021

Dr. H.F. Kohlbrugge kende de gewoonte om vier keer per jaar het avondmaal te bedienen: op de drie feestdagen, Kerst, Pasen en Pinksteren en daarnaast op de eerste zondag in oktober. Hij laat zich lovend uit over het avondmaalsformulier, maar brengt toch enkele ‘verbeteringen’ aan.

In de eredienst maakte Kohlbrugge (1803-1875) gebruik van de formulieren van de Pfalz. Lovend laat hij zich uit over het avondmaalsformulier: ‘Het Nachtmaalsformulier van onze Gereformeerde Kerk is met zulk een wijsheid van de Geest opgesteld, men kan er zodanige kennis van Christus uit scheppen, en het legt zo volledig bloot wat wij van nature zijn. Het schijnt daarom bijna overbodig daar nog iets aan toe te voegen.’

Gezien deze uitlating verbaast het dat Kohlbrugge toch een paar aanvullingen en ingrepen heeft aangebracht in dit formulier. Kohlbrugge heeft het over ‘verbeteringen’. Op twee ‘verbeteringen’ wil ik ingaan; in feite gaat het om een tweetal aanvullingen.

Troostwoord

De eerste aanvulling bevindt zich aan het slot van het onderwijzende deel van het formulier, na de zinsnede dat wij niet tot het avondmaal komen ‘om daarmee te tonen, dat wij in onszelf volkomen en recht‑vaardig zijn. Integendeel, aangezien wij ons leven buiten onszelf in Jezus Christus zoeken, zo belijden wij daarmee, dat wij midden in de dood liggen.’ Het avondmaalsformulier schetst hier twee werelden die tegenover elkaar staan: de wereld van de Farizeeër en die van de tollenaar. Tegenover het ‘in onszelf’ staat het ‘buiten onszelf’ in Jezus Christus.

Kohlbrugge stopt hier even met lezen en voegt hier een regel aan toe, een troostwoord voor een tollenaar: ‘Laten wij dus goed verstaan en eraan vasthouden dat dit sacrament een artsenij is voor zieken en bekommerden, en dat de waardigheid die God van ons vordert, alleen daarin bestaat dat wij ons ongeveinsd zo erkennen zoals wij zijn, over onze zonde smart en droefheid ondervinden en al onze vreugde en lust in Christus hebben.’

Met deze woorden wil Kohlbrugge een arme zondaar die aangevochten wordt en zijn onwaardigheid gevoelt, erop wijzen dat juist voor hem het avondmaal een medicijn is.

Feestmaal

De tweede ‘verbetering’ betreffen de woorden van nodiging, die Kohlbrugge invoegt na de opwekking om aan het avondmaal deel te nemen.

Na het gebed klinken de bekende woorden die ons naar boven wijzen, naar Christus, onze Voorspraak: ‘Opdat wij dan met het ware hemelse brood Christus gevoed mogen worden, laten wij dan niet bij het uiterlijke teken van brood en wijn blijven staan, maar onze harten opheffen naar de hemel (…).’

Wanneer de gelovige zich richt op Christus, wijkt de twijfel: ‘Laten wij er niet aan twijfelen dat onze zielen door de werking van de Heilige Geest, zo waarachtig met Zijn lichaam en bloed gevoed en verkwikt worden, als wij het heilige brood en drank tot Zijn gedachtenis ontvangen.’

In het formulier wordt nu overgegaan tot de bediening van het avondmaal. Kohlbrugge voegt voor de eigenlijke bediening nog een uitnodigend woord toe: ‘Thans zal de kerkdienaar, terwijl hij Spreuken 9:1-5 voorleest, de gasten aan de tafel des Heeren nodigen; vervolgens het brood breken en hun toereiken, zeggende: Het brood, dat wij breken, is de gemeenschap aan het lichaam van Christus.’

In dit gedeelte uit Spreuken lezen we over een feestmaal dat door de opperste Wijsheid is bereid, en dat Die haar dienstmeisjes uitzendt om mensen aan dit feestmaal te nodigen. Kohlbrugge trekt deze lijn door naar het heilig avondmaal, waarbij vers 4 geldt als kerntekst: ‘Wie is onverstandig? (Statenvertaling: slecht), hij kere zich herwaarts.’

Onverstandig

Aan het avondmaal worden zíj genodigd die ‘onverstandig’ zijn. In het Duits staat het woordje albern.

Wie zijn dat?

In een in 1858 gedrukte preek gaat Kohlbrugge hierop in: ‘De nodiging tot deze maaltijd geschiedt tot allen die slecht, eenvoudig, argeloos zijn.’ Dat zijn zij die ‘vanwege hun zonden en vervloeking niet weten waar anders heen’. Tot hen komt de nodiging: ‘Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts!’ Hier klinkt de stem van Christus, de Opperste Wijsheid, en Kohlbrugge voegt hieraan toe: ‘Daarom beproeve dan allereerst eenieder zichzelf, of hij zich zo bevindt, of hij dus zonder uitvluchten te zoeken, recht en slecht, in alle eenvoud, zonder veinzerij, hoogmoed van het hart en der ogen, en zonder zich iets aan te matigen nadert.’

Deze aanvulling heeft alles te maken met het hart van Kohlbrugges theologie. De nodiging tot het avondmaal klinkt tot degene die albern is en zich albern gedraagt, aan wie niets duidelijk is dan zijn eigen onheiligheid. Hij komt en nadert als een onheilige heilige, omdat het Woord van God, Christus Jezus, het enige is wat voor hem geldt. Hij is de Enige, Die voor hem alles is.

Aan mij verschenen

In zijn gemeente Elberfeld bedient Kohlbrugge op eerste paasdag, 8 april 1849, het heilig avondmaal. Vooraf preekt hij over ‘De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien’, een tekst uit het Lukasevangelie. Aan het slot van deze preek klinken woorden van troost: ‘Zij werken onzichtbaar, onopgemerkt, als u uw harten hemelwaarts verheft; zij werken in de nood, opdat wij, als de dood ons uiteindelijk wil verslinden, de kracht van Zijn opstanding ervaren om het de dood in het aangezicht te zeggen: ‘De Heere is waarlijk opgestaan! Ook aan mij, ook aan mij is Hij verschenen, die het niet waard ben dat Hij mij zo heeft liefgehad.’

Het klassieke avondmaalsformulier is een van de mooiste formulieren van de gereformeerde liturgie. Of Kohlbrugges ‘verbeterde’ formulier nog mooier is, laat ik rusten. Wel is het de moeite waard om de aanpassingen die Kohlbrugge heeft aangebracht, eens te doordenken in een week van voorbereiding.

H. Boele
H. Boele