column
Begraven of verbranden
De gemeenteraad van Elburg is om. Op de begraafplaats van Elburg was tot voor kort geen urnenmuur te vinden. Voortaan kan ook hier de as van een overledene bijgezet worden.
Het was de ChristenUnie die de gemeenteraad aan de benodigde meerderheid hielp. Naast ons principiële standpunt dat begraven maatgevend is, aldus de woordvoerder, hebben wij oog voor wie er anders over denkt en daarvoor willen wij ruimte creëren. De Staatkundig Gereformeerde Partij echter zegt verdrietig te zijn om dit besluit. We gaan in ons land steeds verder af van wat God ons voorschrijft in Zijn Woord, is de reactie.
Meer dan de helft van de Nederlanders kiest op dit moment voor cremeren. Ook Elburg heeft nu dus ruimte voor verbranding geboden. Voor een christen staat de vraag daarmee op scherp. Begraven of verbranden?
Een begraafplaats noemen we nog altijd een kerkhof. Die naam herinnert ons aan de oorspronkelijke plaats van de dodenakker. Namelijk in en rond de kerk. Daar lag sinds mensenheugenis een kerkhof. Maar omdat het kerkhof al lang verdreven is naar elders in dorp en stad, zijn we van die band met de kerk ons niet meer bewust.
Van oorsprong is het kerkhof een dooptuin, een hof rond het water van de doop. Want dopen is begraven. Volgens het klassieke gereformeerde doopformulier bidt de gemeente met de ouders dat hun te dopen kind met Christus begraven mag worden. Met de doop heeft een christen zijn begrafenis achter de rug. Het lange witte doopgewaad, de doopjurk, is niet anders dan een begrafeniskleed. Maar het is ook het witte kleed van Pasen. In de doop worden we met Christus begraven om met Hem op te staan. En daarom wilden christenen vanouds begraven worden zo dicht mogelijk bij de plek waar ze gedoopt waren.
In onze samenleving is in een ver verleden de begraafplaats losgemaakt van de kerk en het kerkhof. En daarmee van de doop als begrafenis. Dat maakt de vraag in onze tijd des te klemmender. Waarin weet een christen zich het meest verbonden met de doop, in graflegging of crematie? Over het antwoord hoef ik niet na te denken.
H. Vreekamp