Beproefd medicijn
Ik durf de stelling aan: het zingen van psalmen is een beproefd medicijn tegen de geniepige invloed van satanisch kwaad. Dat kwaad manifesteert zich in onze tijd en in onze context vooral in het secularisme.
Secularisme is de gedachte dat God een nietszeggende overbodigheid is. Deze gedachte sluipt bijna ongemerkt ons hart binnen, en wil zich daar vastzetten. Psalmen zingen is daar actief verweer tegen bieden.
Zingende gemeente
Het geloof ademt de psalmen in en uit. Dat was niet alleen het geval in het Oude Testament, maar evenzeer in het Nieuwe Testament. Het beste voorbeeld is onze Heere Jezus Christus Zelf. Hij heeft Zich in Zijn leven, vooral in Zijn lijden, voortdurend gesterkt aan psalmwoorden. De Vroege Kerk nam de voorliefde voor psalmen over. De monniken zongen de psalmen in het Latijn, onberijmd, op de Gregoriaanse zangwijze. De Reformatie wilde het goede van de Vroege Kerk bewaren.
Calvijn heeft het initiatief genomen om de psalmen weg te halen bij de clerus en terug te geven aan de gemeente. Hij gaf dichters de opdracht om de Psalmen te berijmen en componisten de opdracht om er een melodie bij te schrijven. Dat heeft grote gevolgen gehad: sindsdien zingen gereformeerden psalmen in hun eigen taal, in berijming, in strofen en op de melodieën van Genève. Dat is tot grote zegen gebleken. Het zingen van psalmen geeft aan het gereformeerde geloofsleven een bepaalde diepgang en robuustheid. De psalmberijming van 1773 is wel bijna een identiteitskenmerk geworden van gereformeerden in Nederland. Als de dichter Martinus Nijhoff in het gras ligt bij Zaltbommel, hoort hij een schippersvrouw zingen op het dek van een langsvarend schip:
En wat zij zong
hoorde ik dat psalmen waren.
Talloze vragen
De psalmberijming van 1773 staat bekend als ‘oude berijming’. Dr. Jaco van der Knijff weet daar werkelijk alles van, hij is gepromoveerd op de zogenoemde ‘Eenige Gezangen’, die we achter de 150 berijmde psalmen aantreffen. Hij reikt ons een prachtig boekje aan over de achtergronden en het gebruik van deze berijming, innemend, onderhoudend, deskundig en in heldere taal. Voor mij was het lezen van zijn boek een feest van herkenning. Van der Knijff leidt ons terug naar onze kinderjaren. Je kreeg je eigen psalmboekje en leerde Psalm 81:12, 116:1 en 134:3, en daarna vele andere ‘versjes’. Ik herinner me dat ik op zondagsschool mijn uiterste best deed om extra stempels te krijgen. Die kreeg je als je extra psalmverzen leerde.
Als kind had je allerlei vragen: wat betekent ‘Ionisch’ en ‘Dorisch’? Wat is ‘Amanuensis van Edele Moogende Heeren Commissarissen’? Waarom hebben sommige psalmen dezelfde melodie? Waarom heeft Psalm 18 een voorzang en ontbreken er twee regels aan het laatste vers? Waarom hebben sommige psalmen een half vers? Waarom staat er soms het woord ‘Pauze’ tussen de psalmverzen? Wat gaat er schuil achter die vreemde woorden ‘Laus Deo, Salus Populi’? Waarom worden kerkgangers zo emotioneel als de kerkenraad overweegt om van hele noten over te gaan naar hele en halve noten? Is het waar dat de psalmmelodieën afgeleid zijn van straatdeuntjes? Van der Knijff legt het allemaal haarfijn uit. Hij vertelt meteen wat een melisme is. En een toevallige verhoging. Hoe het zit met Psalm 151. En passant vertelt hij dat de vraag met hoeveel e’s je de Naam van God schrijft in de zestiende eeuw helemaal niet bestond. Ook onze gevoeligheid voor het gebruik van hoofdletters is niet reformatorisch. Kortom, een bijzonder informatief boekje dat ik graag wil aanbevelen voor kinderen in de bovenbouw van het basisonderwijs, voor iedereen die les geeft op een (zondags)school waar psalmverzen uit ‘1773’ worden aangeleerd, en voor organisten en predikanten.
Petrus Dathenus
Van der Knijff noemt vaak de naam van Dathenus (ca.1531-1588). Deze predikant heeft namelijk een belangrijke brugfunctie gehad tussen Genève/ Heidelberg/Straatsburg en de Nederlanden. Hij vertaalde alle liturgische vernieuwingen van Calvijn in het Nederlands. Calvijn had in 1542 zijn gedachten over liturgie uiteengezet in ‘de vorm van gebeden en kerkelijke gezangen’ (opgenomen in Calvijn Verzameld, deel 2). Dathenus nam de melodieën ongewijzigd over. Zodoende zingen we die nu nog altijd. En hij bracht de Franse berijming over naar het Nederlands. De uitgevers deden de rest. Zij spelen een rol van betekenis, tot op de dag van vandaag.
Dathenus vertaalde bovendien de Heidelbergse Catechismus (HC) en de verschillende formulieren. Zo voegde hij de psalmberijming en de liturgische formulieren, samen met de HC, tot één kerkboek. Duizenden kinderen en volwassenen namen dit boekje mee naar de kerk en gebruikten het thuis. Het valt buiten het bestek van het onderwerp van Van der Knijff, maar ik onderstreep graag dat hier theologisch grote beslissingen zijn gevallen. In feite is een concept voor gemeenteopbouw gegeven: het formulier van de doop gaat uit van het verbond. De HC wil het gedoopte kind leiden naar de deelname aan het heilig avondmaal. We mogen wel dankbaar zijn dat de hoogmogende heren in 1773 de liturgische formulieren en de HC ongemoeid hebben gelaten!
Nieuwe berijming
Nu de psalmberijming zelf. Hoe vreemd dat nu ook klinkt: in 1773 was dat de nieuwe berijming. De oude was immers die van Dathenus (1566). Maar na 200 jaar was de taal verouderd, en… enfin, de rest zal ons bekend in de oren klinken. Er moest dus een nieuwe berijming komen. Die kwam er ook, omdat de overheid de regie nam. Slechts weinigen zijn niet door de hoepel gesprongen. Die weinigen onderscheiden zich door nog altijd de berijming van Dathenus te zingen. Vrijwel iedereen slikte de nieuwe berijming, zij het dat er veel weerstand was. Het is bepaald niet ontvangen als ‘ons’ psalmboek. Het woordje ‘ons’ misstaat dan ook in de titel van Van der Knijffs boekje. De psalmberijming van 1773 was overigens niet echt nieuw, het is namelijk een melange van reeds bestaande berijmingen. De redactie van Weerklank ging op dezelfde manier te werk: bijeenbrengen wat links en rechts al bestond – maar dat terzijde. Kenmerkend voor 1773 zijn de vele opvullingen om de strofevorm recht te kunnen doen. Sommigen van die opvulsels zijn erg geliefd geworden, terwijl ze helemaal niet voorkomen in de onberijmde psalm. Van der Knijff signaleert dat, zonder er een waardeoordeel over uit te spreken. Hij legt ook de vinger bij de invloed van de Verlichting: God wordt aangeduid als Opperwezen, Oppervoogd, etc. Daarvan meent de auteur dat je er niet veel last van hebt, als je er eenmaal mee vertrouwd bent. Dat geeft te denken. Ik zou de beoordeling omkeren: juist omdat het bijna onbewust binnengezongen wordt, sticht het veel kwaad, vooral bij kinderen.
In zijn geheel
Van der Knijff doet een dringend appèl om de psalmen in hun geheel te zingen. Hij stelt Calvijn ten voorbeeld: hij liet de gemeente in 25 weken alle psalmen zingen, integraal, volgens een rooster. Het ‘kiezen van enkele versjes’ verminkt de eenheid van de psalm. Van de 1500 coupletten van 1773 wordt de helft vrijwel nooit gezongen. Ik neem dat pleidooi van Van der Knijff graag over. Laten we meer zingen en meer aaneen zingen, zo mogelijk ook thuis! De vraag is dan wel of 1773 daarvoor het goede instrumentarium biedt. Tussen de regels door meen ik te lezen dat Van der Knijff daar wel van overtuigd is. Verouderde woorden kunnen we ‘even toelichten’, zegt hij. En hij hoopt dat ‘bevindelijk gereformeerde’ (is dat niet een tautologie?) gelovigen aan het einde van de 21e eeuw over kerkmuren heen elkaar herkennen in de berijming van 1773. Dat is een merkwaardige conclusie, nadat hij eerst zelf heeft uitgelegd dat 1773 zo gereformeerd niet is. De vraag blijft bij mij achter: wat is anno 2021 nu ‘ons psalmboek’?