Boekbesprekingen
Willem Jan Otten Zondagmorgen. Over het missen van God. Uitg. Skandalon, Middelburg; 263 blz.; € 25,99.
Taalkunstenaar is de dichter Willem Jan Otten, zo blijkt al uit de titel van het eerste hoofdstuk van Zondagmorgen, ‘Over de kunst van het misvervangend peinzen’. Gemist heeft hij de dienst van de tafel en de dienst van het Woord tijdens de coronajaren, de wekelijkse gang naar de rooms-katholieke Nicolaasbasiliek in Amsterdam, de eerste het meeste, de feitelijke eucharistie. In 52 bijdragen volgt hij het kerkelijk jaar in een stijl die past bij het essay: ‘Elke mis is, hoe stamelend ook opgedragen, de theatrale, maar trage, aandachtige symbolische voltrekking van steeds dezelfde onaanvaardbare gebeurtenis die nooit ten volle door wie dan ook begrepen is, even mythisch als historisch: de rituele voltrekking van de dood van God, in de vorm van een moord, te plegen door mensen die bang en laf zijn, en die om vergeving zullen vragen bij dezelfde God.’ Wordt hier in prachtige taal gezegd dat Christus’ offer herhaald wordt? ‘Een Christus die Zijn werk herhaalt, heeft Zijn werk nog niet volbracht,’ schreef prof. K. Schilder ooit.
Tijdens ‘het kerkgangvasten van de lockdown’ ervoer Otten online diensten als vervreemdend. Het gemis leidde tot een wekelijkse bijdrage in het Katholiek Nieuwblad, die nu gebundeld zijn, een essay dat het kerkelijk jaar omsluit, een essay dat een liefdesverklaring werd aan de liturgie, ook een ‘poging tot christologie’. Op het ritme van dat kerkelijk jaar leeft Otten, van dat prozagedicht. Zo kijkt hij naar de liturgie, als routine, als inslijtende levenslange gewoonte, als geheim van de heilige saaiheid.
Veertig jaar was Ottens vrouw, de schrijfster Vonne van der Meer, toen ze toetrad tot de Rooms-Katholieke Kerk. Na vijf jaar ‘deinzen’ volgde Willem Jan haar, in 1999. ‘De eerste keer de kerk betreden bleek moeilijker dan je je herinnerde dat nog weer twintig jaar eerder een pornowinkel binnengaan was geweest.’ Begrijpelijk is dat wel, kijkend naar een atheïstisch voorgeslacht, een geloofloze jeugd. Moed tot overgave is nodig voor Otten gedoopt wordt, en ook gehoorzaamheid, dat grote struikelblok voor wie als buitenstaander naar gelovigen kijkt.
Zijn christologie wil ‘verhelderen’, een woord dat steeds terugkeert. Raadsels van geloof en van poëzie kun je slechts verhelderen, niet uit de doeken doen. In die christologie tekent Otten Jezus als zachtmoedig, nederig van hart, en zó ‘spiegelt Hij, zelf zonder zonde, de zonden der wereld’. De klassieke verwoording dat Jezus’ dood de zonden der wereld wegdraagt, heldert voor de auteur helaas weinig op, vergroot voor de geloofsbetwijfelaar ergernis en vervreemding. Willem Jan Otten leert ons aan de hand van bijbelwoorden, van de traditie van de kerk en ook door zijn biografie de waarde van de liturgie. Er zijn daarbij zondagen dat je als protestant even moet passen, zoals op het hoogfeest van het Heilig Hart, zoals vanwege het gebed voor de doden op Allerzielen of bij de mis voor de Heilige Jozef.