Waar bent u naar op zoek?

Boekbesprekingen

J. van der Graaf
Door: J. van der Graaf
25-02-2021

Petra Groen e.a. (red.) De Tachtigjarige Oorlog. Van Opstand naar geregelde oorlog (1568- 1648). 496 blz.; € 47,50. Michiel de Jong, Gerrit Knaap, Henk den Heijer Oorlogen overzee. Militair optreden door compagnie en staat buiten Europa (1595-1814). 499 blz.; € 51,90. Dit zijn deel I en II van de serie ‘Militaire geschiedenis van Nederland’, Boom uitgevers, Amsterdam; twee delen samen € 59,90.

‘U zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen’, zegt Jezus als een van de tekenen van de tijd, voorafgaande aan ‘de grote verdrukking’ en Zijn wederkomst (Matt.24). Welke oorlogen mogen als zulke tekenen worden geduid? Oorlogen zijn van alle tijden. Ook Nederland is in heel wat oorlogen betrokken geweest. Ze zijn beschreven in twee kolossale boeken ‘Militaire geschiedenis van Nederland’.

Inmiddels verscheen ook deel drie in deze serie, Krijgsmacht en handelsgeest. Om het machtsevenwicht in Europa (1648-1813).

Ik beperk me tot het eerste deel, dat gaat over de Tachtigjarige Oorlog. Die oorlog is in ons nationale geheugen, zeker in ons christelijkhistorisch geheugen, niet verankerd in de woorden van Jezus over de verschrikkingen van de eindtijd. Integendeel. De wording van onze natie is eraan verbonden. We eren onze zeehelden van die dagen. Maar het was wel een oorlog, met duizenden slachtoffers. In dit boek is de oorlog militair geboekstaafd, op initiatief van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.

‘Bij de vrede van Münster in 1648 werd de Republiek erkend als een soevereine staat en accepteerden beide partijen de deling van de Nederlanden. (…) Deze verrassende uitkomst was ondenkbaar zonder de opbouw van een land- en zeemacht die zich met de koninklijke tegenstander kon meten.’ Zo sluit dit boek af. De opstandelingen, zoals ze steevast worden geduid, vochten aanvankelijk om de Spaanse landsheer onder andere te dwingen ‘de harde vervolging van calvinisten en andere protestantse groepen te staken’. Zij hadden toen nog niet de intentie om het staatkundige kader te veranderen. Pas in 1588, twintig jaar na het begin van de oorlog, besloten de opstandige gewesten zelfstandig verder te gaan en vormden zij een statenbond, onder de Staten-Generaal, die al in 1464, onder het Bourgondische/Habsburgse bewind waren opgericht. In 1579 was in de Unie van Utrecht al wel door een aantal gewesten een gezamenlijke inzet vastgelegd om de Spanjaarden te verdrijven.

Tussen 1568 en 1588 ging de oorlogsvoering chaotisch toe. Ik citeer: ‘De eerste tien jaren van de Tachtigjarige Oorlog schrokken de strijdende partijen er niet voor terug bruut geweld toe te passen. De combinatie van rebellie en religieuze haat zorgde ervoor dat praktisch niemand werd ontzien.’ De opstandelingen waren voor de ene partij ‘rechteloze ketters’, Filips II groeide voor de andere partij uit tot een tiran. Aan beide zijden werd er niet aan getwijfeld dat men ‘God en het recht’ aan zijn zijde had.

De schrijvers van dit boek spreken over het leger van de opstandelingen als een ‘geïmproviseerde macht’, onder leiding van Willem van Oranje. De plattelandsbevolking was in die beginjaren voortdurend het kind van de rekening. De bevolking daar had te maken met plundering, brandschatting, verkrachting en moord door de huursoldaten, die soms handelden vanwege haperende soldijbetaling maar vooral vanwege ‘gebrekkige discipline’.

In 1576 was ook het leger van de (Spaanse) koning, vanwege wanbetaling, ‘een muitende meute’. In die jaren echter maakten de legers van de opstandelingen, vooral op het platteland, weinig kans tegen de legers van Filips II. Anders wordt het na 1588. De ‘zelfverklaarde republiek’ voert dan een meer geregelde oorlogsvoering.

Willem van Oranje werd in 1584 vermoord. Na die moord en na de val van Antwerpen (1585) leek de strijd beslist. Maar prins Maurits, Willem Lodewijk, vanaf 1584 stadhouder van Friesland, en Frederik Hendrik hadden na hem het roer in handen gekregen. Willem Lodewijks ‘calvinistische opvoeding, strenge tucht en godsdienstonderwijs’ gingen ertoe leiden dat de soldaten gedisciplineerder en betrouwbaarder werden. Interessant is daarbij te lezen dat Willem Lodewijk de organisatie van het leger en de oorlogstactiek bij de oude Grieken en Macedoniërs bestudeerde, terwijl Maurits zich vooral richtte op de Romeinse legers in de oudheid. Zo ontwikkelden zij ook een zeker oorlogsrecht voor een ‘geregelde oorlogvoering’.

Men slaagde er in die jaren in het Staatse leger gelijkwaardig te maken aan het Spaanse. In die jaren valt als hoogtepunt de overwinning in de slag bij Nieuwpoort (1600). Intussen was er ook een slagvaardige zeevloot tot ontwikkeling gekomen, anders dan in de beginjaren toen er slechts sprake was van ‘kapers en piraten’.

Nochtans bleek het Staatse leger in die jaren niet in staat tot een succesvolle invasie in de Zuidelijke Nederlanden. In de uitputtingsslag rond Oostende (1601-1604) kwamen liefst 40.000 manschappen van de Staatse troepen om. Ook dat was de Tachtigjarige Oorlog. Toen de opstandige gewesten uiteindelijk niet op de knieën waren te krijgen, erkende Filips III de republiek, in ruil voor een wapenstilstand. Uitgerekend in die jaren van vrede (1609-1621) werd het oorlog in de kerk, namelijk tussen de remonstranten en de contraremonstranten, uitlopend op de wegzending van de remonstranten op de Dordtse Synode (1618/1619). Toen de oorlog werd hervat, gingen onder prins Maurits de financiën echter haperen. De kapitaalkrachtige remonstranten hadden het financieel namelijk laten afweten. Dat veranderde aanvankelijk onder Frederik Hendrik, toen hij stadhouder werd na de dood van Maurits op 23 april 1625. Hij was geen contraremonstrant. In de eerste jaren van zijn stadhouderschap onderhield hij goede banden met de remonstranten. In Amsterdam hadden de remonstranten de stadsregering volledig in handen. Hun handelsbelangen in Europa botsten met die van de contraremonstranten, die vooral investeerden in de vaart op Oosten West-Indië. Frederik Hendrik ondervond daarom steun van de remonstranten voor een krachtig leger, om daarmee naar hun oordeel ‘een aanvaardbare vredesregeling’ af te dwingen.

Nochtans werd de laatste periode gekenmerkt door groeiende financiële problemen. In 1643 werd daarom het Staatse leger ingekrompen met 20.000 man (tot 60.000). Financiële beperkingen begrensden ook de professionalisering van de Staatse vloot. Men ging handelsschepen inhuren voor de zeeoorlog. Zoals bij de beslissende zeeslag onder leiding van Tromp bij Duins (31 oktober 1639). Toen was overigens voor heel Europa duidelijk geworden dat de Republiek een zeemogendheid ‘van de eerste orde’ was.

Uiteindelijk werd het voor zowel de koning van Spanje (Filips IV) als voor de Staten-Generaal aantrekkelijker om de uitputtingsstrijd aan de onderhandelingstafel te beëindigen. Bij de Vrede van Münster werd de Republiek erkend als soevereine staat.

Tot zover een doorkijkje door deze imposante militaire geschiedenis van onze meest bekende oorlog, waarin oorlogstactiek, gebruikte wapens en historische wederwaardigheden elkaar afwisselen.

Het fotomateriaal daarbij is van hoge kwaliteit. Dat dit deel even omvangrijk is als een tweede deel, dat handelt over onze oorlogen overzee, spreekt ‘boekdelen’. Hoewel deze oorlog onze natie deed geboren worden, is er geen reden om de strijd op zichzelf te romantiseren. Daarvoor stierven te veel mensen en ging de strijd vooral in het begin met te veel barbarij gepaard.

J. van der Graaf, Huizen

J. van der Graaf
J. van der Graaf