Boekbesprekingen
Marleen Hengelaar-Rookmaker en Roger D. Henderson (red.) Kunst D.V.. (Neo)calvinistische perspectieven op esthetica, kunstgeschiedenis en kunsttheologie. Uitg. Buijten & Schipperheijn, Amsterdam; 374 blz.; € 29,90.
Op de voorkant van dit boek staat een afbeelding van een prachtig schilderij uit 1898 van Eugène Burnand, getiteld ‘Petrus en Johannes spoeden zich naar het graf’. We zien twee mannen met wapperende haren die hard lopen. Links een jonge man in een wit gewaad met een bezorgde blik en gefronste wenkbrauwen, rechts een wat oudere man in het donker met een woeste baard en opgetrokken wenkbrauwen. Je kunt zo maar raden wie Johannes en wie Petrus is. Het is een krachtig beeld dat aangeeft hoezeer Johannes hoopt dat het waar is wat de vrouwen verteld hebben en dat Petrus ertegen opziet om zijn Meester, Die hij verloochend heeft, weer onder ogen te komen. Over de kracht van het beeld gaat dit boek. Hoe kan die kracht ingezet worden om het leven van mensen te verrijken en ook om het Evangelie te onderstrepen?
Er bestaat vaak een beeld van calvinisme waarin het genieten van de mooie dingen van het leven niet aan de orde is. Toch is het juist Calvijn die gewezen heeft op de schoonheid van muziek. Luther heeft daar zelfs aan bijgedragen. Kunst D.V. laat zien hoe in de loop van de tijd de waardering voor kunst in de christelijke traditie is veranderd. Het laat tevens zien dat in een christelijke visie op de werkelijkheid het kunnen toeschrijven van waarden als ‘mooi’ of ‘lelijk’ in de aard van de schepping zit ingebakken.
Daartoe wordt gebruik gemaakt van het filosofische gedachtegoed van Herman Dooyeweerd, een van de grondleggers van de reformatorische wijsbegeerte. Een belangrijke naam in het boek is die van Hans Rookmaker, die in de lijn van Dooyeweerd een christelijke esthetiek ontwikkeld heeft. Dooyeweerd ging op zijn beurt weer in de voetsporen van Abraham Kuyper, die vaak als vader van het neocalvinisme wordt aangeduid.
Van die stroming wordt nogal eens beweerd dat ze te veel optimisme ten aanzien van de cultuur kent. Dat beeld lijkt in dit boek helaas bevestigd te worden. Er valt werkelijk geen onvertogen woord over alles wat zich aandient als kunst. Kunst wordt (terecht) gezien als ontplooiing van het esthetische aspect van de werkelijkheid, maar de reformatorische wijsbegeerte kent ook het begrip ‘toesluiting’, wanneer de mogelijkheden tot ontplooiing tot Gods eer juist worden afgesneden. Dat gebeurt in de kunst helaas ook – en het zou het evenwicht in het boek ten goede gekomen zijn als daar meer aandacht voor was. In de uitwerking van de filosofie van de techniek in de traditie van de reformatorische wijsbegeerte is die notie veel sterker aanwezig, omdat veel technologie evident op zijn minst de potentie heeft om afbreuk te doen aan Gods eer (bijvoorbeeld bij de torenbouw van Babel).
Toch bevat dit boek een schat aan intrigerende beschouwingen over kunst, waarbij de nadruk vooral valt op de beeldende kunst en veel minder op, bijvoorbeeld, de muziek. Het laatste deel laat zien hoe sommige theologen, zoals Gerardus van der Leeuw, ook speciale aandacht besteed hebben aan het ontwikkelen van een christelijke visie op kunst, mede in dienst van de kerk.
Tussen de hoofdstukken door wordt een aantal concrete schilderijen en andere kunstuitingen besproken, waardoor de algemene beschouwingen handen en voeten krijgen. Het boek is dan ook rijkelijk voorzien van mooie kleurenillustraties. Voor wie af wil van het eenzijdige beeld dat calvinisme en kunst per definitie met elkaar op gespannen voet staan, is dit boek beslist een aanrader. Alleen al om de voorkant zou je het kopen.