Boekbesprekingen
Hugo Binning Grondslagen van de christelijke religie. Uitg. Den Hertog, Houten; 313 blz.; € 31,50.
‘Als gij deze dingen de broederen voorstelt, zo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn, opgevoed in de woorden des geloofs en der goede leer, welke gij achtervolgd hebt.’ (1 Tim.4:6) Met deze veelzeggende bijbelwoorden opent The common principles of christian religion, uit het Engels vertaald door drs. H. Folmer. Op de originele titelpagina uit 1666 heet het ‘a practical catechism’. Het boek bevat een verklaring van het eerste deel van de Westminster Catechismus.
Terecht schrijft de vertaler hoezeer niet alleen de inhoud, maar ook de wijze waarop die wordt vertolkt en met klem aan het hart van de lezer wordt gelegd, dit geschrift tot een van de klassieke puriteinse werken maakt. Leer en levenspraktijk worden als een harmonische eenheid behandeld en voortdurend is er de volle concentratie op Christus. Hoezeer het ook gaat om ‘bevindelijk geloof’ (‘de vereniging met God’), een zin als deze laat zien hoezeer de auteur de zaken helder ziet en voorstelt: ‘Laat ons het nu geloven, en dan zullen wij het bevinden.’ Steeds klinken aansporingen: ‘Ik verzoek u, wek uw hart op.’ Ernstig wordt de lezer gemaand tot zelfonderzoek en tot Schriftonderzoek, om Christus te (leren) kennen: ‘Als u uw eigen ziel liefhebt, zorg er dan voor dat u goed met de Schrift bekend wordt.’ Radicaler kan het niet, als het klinkt: ‘U kunt niets van God hebben, tenzij u Hem tot uw alles maakt, en tenzij u Hem alleen hebt.’ Het voorbijgaan aan dagelijkse bekering ziet de schrijver als een bewijs van ‘naamchristendom’: ‘zij haten persoonlijke reformatie en zij vinden die te nauwgezet en onnodig’; ‘terwijl u de waarheid van het Woord weet, blijft en woont in u het Woord niet’.
Het diepgaande onderwijs dat Hugo Binning (1627-1653, predikant in Schotland en hoogleraar in de filosofie) geeft, wordt voortdurend ‘coram Deo’ vertolkt en is in alle opzichten belijdend en daarmee doxologisch getoonzet. Als het bijvoorbeeld gaat over de schepping, klinkt verschillende keren de tekst uit Hebreeën 11:3 en roept Binning op onze gedachten ‘te bedwingen door te vrezen voor Gods heerlijke en onbegrijpelijke majesteit, die geen rekenschap geeft van Zijn daden’. Daarbij toont de auteur aan hoezeer de schepping uit niets ‘de vrije en volstrekte beweging van Gods wil was’, wat haaks staat op een evolutionistisch denken ten aanzien van het ontstaan van de wereld.
Wie zich verdiept in de werken van deze godgeleerde (die op 26-jarige leeftijd tot hoger dienst geroepen werd), kan niet anders dan zich verwonderen over het geestelijk inzicht en de volmacht waarmee grondlijnen van het christelijk geloof worden uiteengezet, steeds opnieuw met een dringend appèl op het hart. De puriteinse prediker roept op het grote levensdoel voor ogen te hebben: Gods eer en de vreugde in Hem.