De boer en zijn land
In zijn wekelijkse brief van de hoofdredactie schrijft Cees van der Laan op 2 juli in Trouw over de boerenprotesten. Het stuk heeft als titel: ‘De boer en zijn land, de lont in het kruitvat’. Dat werpt weer een ander licht op het boerenverzet. Want er is kennelijk meer aan de hand dan de boer en zijn stikstofprobleem.
Trouw
Deze week kreeg ik een appje van mijn jongere broer Menso, boer in Nieuw-Zeeland. Hij had meegedaan aan een boerenprotest en schreef, nou komt het, ‘tegen alles!!!’ Ook daar dus boerenprotesten tegen overheidsbeleid, dacht ik er meteen achteraan. Hij stuurde twee foto’s. Trekkers en boeren verzameld op een grasveld voor een overheidsgebouw. Wie kent dat beeld inmiddels niet?
De afgelopen weken domineerden boerenprotesten, die soms grimmig, intimiderend en gewelddadig zijn, het nieuws. Stevo Akkerman sprak gisteren in zijn column van een ‘cultuuroorlog (…) waar de nobele boer vecht tegen de perfide elite, het gezond verstand tegen de naïeve idealisten, de plattelanders tegen de dreigende omvolking’.
De boerenstrijd gaat dieper dan alleen de zeer aangescherpte stikstofnormen. Op het NOS- journaal hoorde ik een boer zeggen dat hij de negentiende generatie op de boerderij was. Zijn doel was dat ook de twintigste generatie, dus een van de kinderen, de boerderij overneemt.
De boer en zijn land dus. Die relatie gaat diep, heel diep, en vormt in cultureel opzicht de lont in het kruitvat van het stikstofdebat. In vrijwel alle uitspraken van protesterende boeren komt die enorme gehechtheid aan de grond terug. Die moet economisch gezond naar de volgende generatie.
Dat is in Nieuw-Zeeland toch echt heel anders. Mijn broer emigreerde in 1990 naar de andere kant van de wereld, om boer te worden. Dat hij ‘onder de koeien’ wilde gaan had misschien met onze moeder – dochter van een fabrikant in knoopzadels in Breukelen – te maken, die dat boerenbestaan wel mooi vond. En met de broer zelf, die niet wist wat hij wilde worden. Onze moeder adviseerde de landbouwschool en inderdaad, daar werd hij geraakt door het boerenbestaan. (…) Nieuw-Zeeland ontving Menso met open armen. Daar kon hij eerst manager worden op een boerderij, daarna werd hij sharemilker (een soort pachtsysteem) en vervolgens kon hij een boerderij kopen. Boeren – vrijwel allemaal eerste, tweede of derde generatie migranten – hebben daar een minder diepgaande relatie met hun land en misschien ook wel met het vak zelf. Ze kopen en verkopen net zo makkelijk hun boerderij of kopen er een bij. Dat geldt ook voor hun kinderen die niet per se de boerderij willen of hoeven over te nemen. Je begint er zelf een. (…)
Misschien moet dat ook het perspectief zijn van de huidige generatie jongeren die boer willen worden. Emigreer naar een land waar de ruimte niet zo beperkt is. Nederland is gewoon te klein voor alle opgaven (boeren, wonen, vervoer, milieu) waarvoor het zich gesteld ziet. Als een van de grootste veroorzakers van stikstof zal de landbouw hoe dan ook moeten inkrimpen.
Maak je los van de grond en emigreer, als je boer wilt worden tenminste.
Een mooi stuk over een geslaagde emigrant. Minder mooi is wat de schrijver aan het adres van de boeren zegt: vertrek, hier is voor jullie geen plaats meer. Het gebeurt niet zo vaak dat tegen een beroepsgroep gezegd wordt dat ze maar beter weg kan gaan. Wees als een emigrant die nergens aan vast zit. Nergens wortels hebben wordt als ideaal gezien. Dat lijkt mij juist een oorzaak van veel ellende in onze moderne wereld, waarin tallozen als nomaden leven. Lees maar eens Dit is Londen. Leven en dood in een wereldstad van Ben Judah. Dat gaat over mensen die los zijn van hun wortels. Moeten we dat willen? Ik denk dat de Nieuw-Zeelandse regering hoopt dat de boeren uit Nederland een band gaan voelen met hun nieuwe land, met de geschiedenis van hun land, met de mensen die er wonen. Anders ontstaat ook daar een heel instabiele samenleving. De boer heeft dus twee problemen: hij veroorzaakt stikstof en hij hecht aan de plek waar hij woont en werkt.
Trouw (2)
Een ander punt waarover veel geschreven wordt, is het besluit van het Hooggerechtshof van Amerika om de bevoegdheid om abortus toe te staan of te verbieden bij de afzonderlijke staten te leggen. In Trouw van 29 juni gaat het over Francis A. Schaeffer. Destijds was hij een bekend evangelisch theoloog die, net als veel anderen, geschokt was door de groei en de invloed van de God-is-dood-theologie, waarvan de anglicaanse bisschop John A.T. Robinson een belangrijke woordvoerder was. In diezelfde tijd – is dat toevallig? – kantelde het standpunt over het ongeboren leven.
Ergens aan het einde van de jaren zeventig reisde
Francis Schaeffer, presbyteriaans voorganger, af naar de Dode Zee in Israël. In zijn busje zaten duizend plastic poppen. Hij verspreidde ze langs de oever, sommige met het gezicht naar beneden, sommige op de rug, willekeurig, alsof ze uit de lucht waren komen vallen en te pletter waren geslagen. ‘Hier stond ooit de stad Sodom, de meest gecorrumpeerde stad ter wereld’, proclameerde hij, toen zijn zoon de camera aan had gezet. ‘Een stad van de dood.’
Schaeffer wist toen hij tussen die poppen stond nog niet dat zijn geloofsgenoten zijn boodschap extreem serieus zouden nemen. Dat de videoband – Whatever Happened to the Human Race (1979) – razend populair zou worden op de Amerikaanse Biblebelt, en dat men daar na het zien van de film veertig jaar lang alles op alles zou zetten om het recht op abortus terug te draaien. En dat dit nog zou lukken ook.
Het Hooggerechtshof in Washington zette vorige week zoals verwacht een streep door het federale recht op abortus. Staten moeten het zelf uitzoeken, oordeelde het Hof. De gevolgen daarvan zijn al duidelijk. Zo’n 22 staten hebben vergevorderde plannen voor een verbod, en nog eens vier staten zijn druk met het optuigen van stevige restricties.
Whatever Happened to the Human Race, nog steeds te zien op YouTube, is in Amerika een kantelpunt geweest in het denken over abortus, vertelt evangelical-kenner Sarah Posner. Ze schreef boeken over de innige band tussen christelijk rechts en de Republikeinse partij en over waarom die evangelicals zo gecharmeerd zijn van Donald Trump.
‘Het idee dat het leven begint bij de conceptie, is in protestantse kringen vrij nieuw’, zegt ze. Je zou het niet denken, als je hoort hoe fel sommige evangelicals erover vertellen, maar het gaat niet bepaald terug op de tijd van Jezus, en zelfs niet op de tijd van de reformatoren. ‘Sterker nog: toen het Hooggerechtshof in 1973 het recht op abortus vastlegde, was daar in evangelicale kringen nauwelijks kritiek op. Men had er nog geen eenduidige mening over. Sommigen waren tegen, sommigen voor, velen hadden geen mening. Abortuskritiek was iets voor katholieken.’
Dat het er in Amerika op alle fronten militanter aan toe gaat dan in Europa, is bekend. Maar dat in protestantse kring er een soort onverschilligheid was ten aanzien van het afbreken van ongeboren leven is onzin. Zo was het niet in Amerika en ook niet in Nederland. In een rapport uit 1974 van de Hervormde Kerk (‘Leven en helpen te leven’) lees ik dit: ‘Christenen stonden vanaf de eerste eeuwen van onze jaartelling volkomen afwijzend tegenover abortus provocatus. Nadat het christelijk geloof staatgodsdienst was geworden, kreeg deze opvatting meer en meer rechtskracht.’ Dit is de lijn geweest. Het enige verschil tussen het rooms-katholieke en protestantse standpunt was dat de Rooms-Katholieke Kerk abortus ook afwees als het leven van de vrouw in gevaar was.