Waar bent u naar op zoek?

De bordjes verhangen

ds. M. Maas
Door: ds. M. Maas
10-03-2022

In het Markusevangelie is veel uit het Oude Testament verwerkt. Zo zijn bijvoorbeeld de gelijkenissen geïnspireerd op profetieën uit het Oude Testament en dragen bepaalde getallen symbolische betekenis.

We missen veel van de boodschap van het Markusevangelie, wanneer we niet weten waarom de evangelist zo veel uit het Oude Testament in zijn Evangelie verwerkt en welke gevoelswaarde dat heeft. Ik geef enkele voorbeelden waarin Markus nadrukkelijk naar het Oude Testament verwijst.

Avond

‘Toen het nu avond geworden was en de zon onderging, brachten ze bij Hem allen die er slecht aan toe waren.’ (Mark.1:32) De avond is in Bijbel altijd heel bijzonder en kent verschillende betekenissen. In het Oude Testament is de avond het begin van de nieuwe dag en niet het einde. Het wordt donker, maar de morgen komt, al ligt de nacht ertussen. De avond wordt verstaan als het onderpand van de nieuwe dag. In de avond vermengen licht en donker zich met elkaar. We zijn geneigd te denken dat het donker wint, want het wordt nacht en dat gaat gepaard met gevoelens van eenzaamheid. Niets is minder waar, want de morgen volgt, het licht gaat op en de duisternis moet wijken.

Waarom vertelt Markus over de avond én over mensen die er slecht aan toe zijn? Gaat hij het voor die mensen nog donkerder maken? Zeker niet! Hij heeft het over de avond, maar weet: de morgen komt. Niet alleen letterlijk, maar ook lichamelijk. Er komt voor die mensen hoop, heil, een nieuw begin. De Heere vervult wat we lezen in Psalm 30: ‘Overnacht ’s avonds het geween, ’s morgens is er gejuich.’

Woestijnplaats

‘En ’s morgens vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op.’ (Mark.1:35) Markus zegt met deze zin: het gaat Pasen worden. Pasen is diep in de nacht begonnen, de bevrijding van de machten begint in de nacht en krijgt in de morgen zijn beslag. ‘En Hij ging heen naar een eenzame plaats (woestijnplaats) en bad aldaar.’ (Mark.1:35) Jezus gaat niet zomaar naar een stille plaats, maar naar een plek in de woestijn. De woestijn is in de Bijbel de plaats waar God Zijn woorden bij de berg Sinaï aan Zijn volk heeft ge – geven. De woestijn is ook de plaats waar een mens leert dat hij niets in de hand heeft en alles uit handen moet leren geven. Ook de plaats waar hij moet leren om volstrekt afhankelijk van God te leven en telkens moet beseffen dat hij onderweg is en nog niet thuis. In de woestijn leren we:

God des levens, ach wanneer,

zal ik naderen voor Uw ogen,

in Uw huis Uw Naam verhogen?

(Ps. 42:1 berijmd)

We mogen dat allemaal horen, als Markus vertelt dat Jezus in de nacht in de woestijn te vinden is en bidt voor Zichzelf en voor Zijn volk.

Melaatsheid

‘En er kwam een melaatse (uitgestotene) naar Hem toe.’ (Mark.1:40) Jezus is met barmhartigheid bewogen en strekt Zijn hand naar hem uit. We kunnen dit pas goed begrijpen als we Leviticus 13 en 14 ernaast leggen. Want in die hoofdstukken heeft Mozes veel geschreven over melaatsheid, melaatsen en over de volstrekte eenzaamheid waarin ze verkeren. Maar Markus vertelt dat Jezus Zich ontfermt over een melaatse. Daardoor wordt Hij Zelf onrein en ruilt met hem. De melaatse mag de stad in, maar Jezus moet de stad uit. De melaatse wordt insider en Jezus wordt outsider. De melaatse mag naar de priester om zich rein te laten verklaren. Jezus moet straks als Hogepriester alle onreinheid dragen. Markus wijst ons hier al op het feit dat de ‘bordjes’ worden verhangen. Dat is de boodschap die Markus wil overbrengen. Het is opvallend dat het middelste boek van de Thora twee hoofdstukken wijdt aan de melaatsen. God zet de verworpenen in het midden om Zich over hen te ontfermen. Markus meldt in zijn Evangelie dat God het doet, maar ook hoe. God drijft Jezus uit, vertelt Markus keer op keer. Gods Geest drijft Jezus het beloofde land uit, de woestijn in. God drijft Hem de stad uit naar de woestijn om daar als onreine bok aan onze onreinheid te sterven. Dat gebeurde toch op Grote Verzoendag? Welnu, daarmee sluit Markus 1 af. En waar begint Markus 2 mee? In wezen met het Loofhuttenfeest. Na Grote Verzoendag volgt het Loofhuttenfeest. Dan verkeert het volk in tentjes met een open dak. We zien in Markus 2 dat vier vrienden een dak van een huis openbreken. Vervolgens laten ze hun verlamde vriend zakken voor de voeten van Jezus. Ten slotte ontvangt de verlamde man vergeving van zijn zonden en genezing van zijn ziekte. Merken we hoeveel de evangelist van Mozes laat doorklinken in zijn Evangelie en hoe dat vervuld wordt in die meerdere Mozes?

De zee en de overkant

In Markus 4 worden verschillende gelijkenissen verteld, maar we moeten erop letten hoe Markus het hoofdstuk begint en eindigt. ‘En Hij begon weer onderwijs te geven bij de zee.’ (Mark.4:1) En: ‘Laten wij overvaren naar de overkant.’ (Mark.4:35) Markus 4 wordt dus omsloten door de zee. Laten we er ook eens op letten welke woorden in Markus 4 steeds terugkeren: zee, overvaren, overkant, overtocht, storm. De zee staat in de Bijbel vaak symbool voor het gebied van de dood. Daarvan zegt Johannes: ‘en de zee was niet meer.’ (Openb.21:1c) Helaas is het nog niet zo ver en wanneer we veilig willen afmeren, moeten we wel van de ene kant naar de andere kant varen. De rode draad van Markus 4 is in wezen de overtocht. Die overtocht heeft altijd iets te maken met overgang vanuit de dood naar het leven. We zullen leven, maar we moeten wel door de dood heen. Denk nog even aan de mensen voor wie Markus dit Evangelie schreef. Dat waren mensen die leefden in een doodsgebied en letterlijk de puinhopen van Jeruzalem zagen. In die realiteit klinkt de boodschap van de evangelist: ‘Ga in het schip, steek van het strand, vaar tegen wind en tij. Vaar naar de overkant en wacht daar op Mij.’ We zijn als christenen net als Joden Hebreeërs (overtrekkers, mensen van de overkant). We zijn op weg gegaan van de ene kant naar de andere kant, door de woestijn of over het water. Hoe zullen we veilig van de ene naar de andere kant reizen? Met het oog daarop krijgen we voor onderweg onderwijs voor onze ziel (Mark.4) en brood voor ons lichaam (Mark.6 en 8).

Mosterdzaadje

Welnu, in Markus 4 ontvangen we onderwijs en horen we verschillende gelijkenissen die betrekking hebben op het Koninkrijk van God. Jezus vertelt het verhaal over de zaaier: een deel van het zaad ontkiemt en brengt vrucht voort en een groot deel gaat verloren. Jezus vertelt het verhaal van het zaad: het zaad ontkiemt automatisch en de boer mag na het zaaien wachten en verwachten. Jezus vertelt het verhaal van het mosterdzaadje: het is piepklein, maar wordt gigantisch groot. Jezus heeft die gelijkenissen niet Zelf bedacht, maar gelezen in het Oude Testament. Laat ik dat illustreren aan de hand van de gelijkenis van het mosterdzaad. Jezus zegt daarvan: ‘En wanneer het gezaaid is, komt het op en wordt het grootste van alle tuingewassen, en maakt grote takken, zodat de vogels in de lucht in zijn schaduw kunnen nestelen.’ (Mark.4:32)

Jezus refereert hier aan een andere gelijkenis uit Ezechiël 17:22-24: ‘Zo zegt de Heere Heere: Ík zal Zelf een deel van de kruin van de hoge ceder nemen en in de grond zetten. Van de top met z’n jonge loten zal Ik een breekbaar twijgje (soort zaadje) afplukken en Ik zal dat Zelf op een hoge en verheven berg planten. Op de hoge berg van Israël zal Ik het planten. Het zal takken dragen, vruchten vormen en een machtige ceder worden, zodat daaronder allerlei soorten vogels zullen wonen: in de schaduw van zijn takken zullen ze wonen. Dan zullen alle bomen van het veld weten dat Ík, de Heere, de boom die hoog van stam is, vernederd heb. De boom die laag van stam is, heb Ik verheven, de jonge boom doen verdorren en de verdorde boom heb Ik doen uitlopen. Ík, de Heere, heb gesproken en zal het doen.’ Jezus bedoelt: de ceder staat symbool voor het koninkrijk van David en heeft vele stormen door staan.

Ceder

Uiteindelijk bleef er door eigen schuld een afgehouwen stronk over. Maar aan die stronk groeide een lootje, een twijgje, een jong takje, en die groeide uit tot een ceder. Daarmee bedoelde Hij Zichzelf, de grote Zoon van David. Tegelijk staat die ceder symbool voor de hoogmoed van de mens, die denkt als God te zijn, zoals bijvoorbeeld Nebukadnezar. Maar God zegt: die hoogmoedige ceder zal verdorren en die nederige ceder laat Ik opgroeien tot een hoge boom. Davids koninkrijk zal in de grote Zoon van David tot grote hoogte groeien.

Jezus wordt vergeleken met een mosterdzaadje en onkruid, wordt bestempeld als ongewenst en onooglijk en gekwalificeerd als onrein. Niettemin zal Hij als een ceder boven alle bomen uitsteken en zal Hij als vernederde worden verhoogd tot grootste van alle tuingewassen. Hij zal een boom zijn waar vogels (mensen) naartoe zullen komen om zich daarin te nestelen en zich te goed te doen aan het zaad (Gods Woord). Zo zal het Koninkrijk van God eens voor iedereen zichtbaar zijn. Gods koningschap zal niet alleen gaan over Israël, maar over alle volken. Wanneer we de gelijkenis van het mosterdzaad horen, moeten we die horen met de profetie van Ezechiël in onze oren. Dat onderwijs krijgen we mee voor onderweg. Dat is ook nodig, want onderweg zien we vaak het tegendeel van wat God belooft. Denk nog even aan de tijd waarin de eerste lezers zich bevonden. Jeruzalem was een puinhoop en overal zag je graven. Jeruzalem was door Rome bijna uitgeroeid. De vogels kwamen en aten alles op, de dorens schoten op. Maar die verbrande aarde zal weer een vruchtbaar veld worden. Dat is niet te bevatten, alleen te geloven.

Broodverhalen

Markus vertelt twee broodverhalen die zich afspelen in de woestijn. Dat blijkt de plaats te zijn waar het brood wordt vermenigvuldigd en uitgedeeld. De eerste keer zien we vijf broden en twee vissen (6:35), waarbij er twaalf manden vol brokken overblijven. Het getal vijf is het getal van de Thora en het getal twee is het symbool van de twee getuigen, namelijk de Thora en de Profeten. Vijf plus twee is voldoende voor twaalf manden brood. Twaalf is het getal van Israël. Daarmee kan heel Israël te eten worden gegeven.

Bij de tweede wonderbare spijziging is er sprake van zeven broden, waarbij er dan zeven korven overblijven (8:5,8). Het getal zeven of een veelvoud daarvan, zeventig, is het getal van de volkeren. De eerste spijziging is voor het volk van God en de tweede is voor de volkeren. Zo worden over het rond van de aarde de broden verdeeld. Bij de eerste spijziging ging het om vijfduizend mensen. Dat is weer het getal van de Thora in het veelvoud. Bij de tweede spijziging ging het om vierduizend mensen. Het getal vier of een veelvoud ervan is het getal van de windstreken, zodat ook op die manier tot uitdrukking komt: tot het uiterste van de aarde.

Jesaja 25

Kortom, God heeft voor iedereen genoeg te eten en brengt allen samen. Daarmee herinneren die broodverhalen aan Jesaja 25, waarin wordt verteld dat er een feestmaal zal komen voor alle volken op de berg Sion. Denk nog even aan de eerste lezers van dit Evangelie die zien dat stad en tempel in puin liggen. Tegen hen zegt de evangelist dat Jood en heiden in de toekomst zullen zitten aan dezelfde tafel en zullen eten tot verzadiging. Gelukkig ligt Gods genade niet in onze hand, maar in Zijn hand. God wil dat we allen leven en allen samen leven. Hij heeft alles daarvoor over gehad en Zijn Zoon gezonden, zodat het er eenmaal van komt. Het is veelzeggend dat Markus daar drie hoofdstukken aan wijdt. We weten meer van de laatste acht dagen van Jezus’ leven dan van de voorafgaande 33 jaar. ‘Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven als losprijs voor velen.’ (Mark.10:45) Dat blijde bericht moet worden verkondigd, totdat het Koninkrijk van God zal komen.

ds. M. Maas
ds. M. Maas