Waar bent u naar op zoek?

blog

Ds. P.H. van Trigt: Als je de Heere nodig krijgt, volgt de honger naar het Woord

De duivel en de Bijbel

15-06-2021

Betrokken op de zeven gemeenten die hij diende, op het leven van de kerk van Christus, dat kenmerkt ds. P.H. van Trigt. Het meest had hij oog voor de stillen in de gemeente.

‘Intellect is niet hetzelfde als bijbelse wijsheid, laat staan als de wijsheid van het kruis. Er kan nooit mondigheid zijn buiten de gemeenschap met de Gekruiste.’

Tijdens de kerstdagen van 1979 werd kand. Van Trigt bevestigd in zijn eerste gemeente, Aalst. Bij zijn afscheid sprak een ouderling dat ‘dit geen gemeente voor een kandidaat was’. Hield hij het er toch vol? ‘In de studententijd kende ik een onderbreking van bijna twee jaar, een existentiële crisis, waarin ik tijd nodig had om mijn geest weer op orde te krijgen. Die ervaring maakte me kwetsbaar. Ik verwachtte dus een kleine gemeente te krijgen. Het werd niet Langerak of het kleine Driesum, de gemeenten die ook een beroep uitbrachten, maar het grotere Aalst.

Ik werd de opvolger van iemand die de koers van de gemeente omgezet had. Hij stuitte daarbij op weerstand van de meerderheid van de kerkenraad. Men zocht eerst een oudere dominee, maar toen ds. H. Visser en anderen bedankten, kwamen ze toch bij mij als kandidaat. Ik werd gedwongen positie te kiezen in een gemeente die twee kampen had; dat dreef je zoekend en kwetsbaar de Schriften in. Het leidde tot veel gebed, ook omdat het in Aalst spannend en zelfs gevaarlijk kon zijn. Maar zoals gezegd: door gebed en met de Schrift mocht ik mij erdoorheen worstelen. Bij zo’n beroep moet je daarom meer vanuit Gods weg met jouw leven en Zíjn taxatie denken dan vanuit de geschiktheid van de kandidaat. Ik werd tot het uiterste getest en ben alleen door Christus’ genade staande gebleven.’

Kennis en liefde

‘Zeven gemeenten heb ik gediend. De vragen rond de toe-eigening van het heil leefden in al die gemeenten. Het antwoord vanuit de Schrift en een benadering op welke wijze de Geest tot Christus leidt en hoe de gemeente uit Hem leert leven, daar was elke gemeente in haar kern wel gevoelig voor. Altijd ging het daarbij ook om de plek van de sacramenten, in eerste instantie de doop. De doop is zó belangrijk om het leven met Christus te leren kennen, om als gedoopt gemeentelid uit te mogen gaan van de vastheid van Gods beloften. Dan gaat het om het welbehagen van God, dat zich in de verbondsgemeente in en door Christus voltrekt. In de gemeenten legde een vorige predikant of een opvolger soms een inhoudelijk totaal ander accent. Soms had je het gevoel dan weer ‘opnieuw’ te moeten beginnen.

Als er een zekere gearriveerdheid in het geloof van de gemeente was, stelde ik in de prediking aan de orde dat het geloof altijd aangevochten is en niet leeft van vanzelfsprekendheden. Daarom had ik liever wezenlijke vragen met betrekking tot de heilszekerheid dan een voorzienigheidsgeloof zonder Christus of een meer evangelische gearriveerdheid. Na de scheuring van 2004 is er in de vragen rond de toe-eigening en het denken over de sacramenten in veel gemeenten echt wat veranderd. Dit is zeker ten aanzien van het avondmaal het geval. De doop functioneerde altijd al slechts bij een beperkt deel van de gemeente. De kennis in de gemeenten is na 2004 ook echt geringer, al weet ik goed dat kennis ook opgeblazen kan maken en dat alleen de liefde sticht.’

U had oog voor de stillen in de gemeente. Waarom?

‘De praktijk leerde je dat de prediking het meest landde bij degenen die niet de grootste mond in de gemeente hadden. Het gebed voor je prediking, voor heel je dienstwerk, werd juist bij die mensen gevonden. Voor de scheuring waren er ook mensen bij die echt wat wisten, die je het geloofsleven niet kon ontzeggen, maar die wel moesten leren dat God zeker zoveel oog voor de stillen had dan voor hen. Nu ontmoet je vaak een arrogante betweterigheid, die gepaard gaat met de verheerlijking van het intellect.

Prof. Graafland heeft wel eens gezegd blij te zijn met dat intellectuele – en nu houd ik zeker niet van een domme gemeente – maar het besef moet wel blijven dat intellect op zich niet hetzelfde is als bijbelse wijsheid, zeker niet als de wijsheid van het kruis. Mijn zorg hierover is toegenomen.’

Bedelaar bij de Schrift

‘Net als in de Reformatie kan de Bijbel nu op tafel liggen, zonder dat we beseffen dat we ook nu niet zomaar toegang tot de Bijbel hebben. De afhankelijkheid van de Heilige Geest en het gebed kunnen niet gemist worden. Luther zegt dat we tot de laatste snik bedelaars zijn en hij doelt dan niet alleen op het genadeleven. Altijd als ik voor de Schrift kniel, blijf ik een bedelaar. Daartoe zouden we allen in deze tijd opnieuw bekeerd moeten worden. Kloppend op de Schrift, dan komt er meer uit dan je ooit vermoeden kan. De visie van de autonome mens verdraagt zich niet met het verkrijgen van geloofskennis uit de Schriften. De tobbers van vroeger en vandaag beseffen misschien meer dat de Geest het geloof en het geloofsinzicht in ons hart moet werken. Al betekent dat allerminst een lijdelijke houding.’

In uw inbreng in ons bestuur sprak u vaak over het gezag van de Schrift, met name de omgang ermee door theologen. Hoe verhoudt zich die tot de omgang van de gemeente met de Bijbel?

‘In de prediking werd wel gezegd dat als je de Heere nodig krijgt, je honger naar het Woord krijgt. Die honger kwam tot uiting in een ootmoedige luisterhouding. Nu denkt men soms een kind van God of een ‘theologisch deskundige’ te zijn, die beschikking over de Schrift meent te hebben. De gebroken gestalte, die kunnen we niet missen. Een beroep op de Schrift was onder ons altijd mogelijk. Nu zegt men in de gemeente wel: “Ja, dat is uw interpretatie van de Bijbel…”. Ik zeg dit overigens niet omdat de hersteld hervormden ons verlaten hebben. Ook onder jonge mensen in die kerk hoor je soms deze geluiden. “Ieder heeft zijn waarheid, u, en ik ook.”

De brutaliteit waarmee men dit uit, krijgt in onze tijd in allerlei boeken over hermeneutiek zelfs een theologisch vloertje. We kunnen nauwelijks meer uit de voeten met het vreemde van de Schrift als het Woord van de heilige God. Zijn we bereid om te graven in de Schrift? Dan zeggen we niet zo gemakkelijk dat de Schrift alleen vandaag niet voldoende is en niet meer past. We laten ons te veel dicteren door de wereld, terwijl het in Christus zijn betekent dat je een vreemdeling bent. Jezus zegt dat ieder die Zijn Woord bewaart, gehaat, vervolgd én gezegend wordt.’

Mondigheid

‘De Heere Jezus heeft in de Schriften geleefd. Daardoor en door het gebed heeft Hij het volgehouden. Dat weet de duivel deksels goed. Hij wil ons dit laatste houvast afnemen. Als hij ons de Schrift afneemt, heeft hij ons álles afgenomen. Ik zie gelukkig echt wel dat God in Zijn verkiezend welbehagen hierboven staat. Zijn werk gaat door en wordt voltooid! Ik heb wel zorg dat de gemeente de behoefte aan verdiept inzicht in het heilswerk van Christus én de genoegzaamheid van Christus voor haar concrete levenswandel onvoldoende beseft. We zien dan niet dat de tijdgeest en de filosofie machten zijn die ons totaal gaan beheersen. Maar dit gebeurt onherroepelijk, als wij niet in de genade en in het Woord blijven.

Tot een bijbelse mondigheid moet de gemeente opgevoed worden. Ja, ieder mens volmaakt te stellen in Christus, daar gaat het om, om geestelijke groei in de kennis en genade van Hem. Dát is bijbelse mondigheid. Er kan nooit mondigheid zijn buiten de Gekruiste, Die leeft. Dan beland je in de autonomie, en komt de focus op de zelfredzaamheid van de mens. Als een verkeerde mondigheid domineert, kunnen de stille broeders in de kerkenraden daar niet altijd tegenop. Ik heb niets tegen managers in kerkenraden, maar wel tegen managers die niet gebroken zijn voor God.

Als jongere dominee heb ik vaak oudere predikanten geraadpleegd, bijv. ds. Van Brummelen en ds. Van Gorsel, wanneer ik voor moeilijke beslissingen stond. Meer dan anderen had ik het wellicht nodig om van de wijsheid van ouderen te profiteren. Tegelijk had ik de behoefte om met collega’s die qua leeftijd dicht bij me stonden te delen wat je tegenkomt in je ambt, om samen uit de Schriften de weg voor de gemeente te zoeken. Vandaag is dat echt onmisbaar, denk ik. Ook mijn karakter maakt dat ik die afstemming zoek.’

Gereformeerde Bond

Tien jaar was u bestuurslid van de Gereformeerde Bond. Wat is vandaag onze roeping?

‘We mogen leidinggeven aan de gemeente van Christus, we hebben de rechten en de eer van God als onze Schepper en Verlosser hoog te houden. We willen de gemeenten voorgaan in het bewaren van de leer van de apostelen, in belijden van Zijn Naam en in het vrolijk dragen van ons kruis achter Jezus aan. Wat mij betreft gebeurt dit in sterk rapport met de tijd en in openheid naar de gemeenschap der heiligen, ook theologisch. Daarbij mogen we elkaar dienen en versterken. Dat is nodiger dan ooit.

Waaraan ik dan denk? Als er vandaag sterk aandacht gevraagd wordt voor de hoorder, voor de communicatie van het Evangelie, dan stel ik de vraag: ‘Moeten we niet meer terug naar de genadeleer (de rechtvaardiging en heiliging vanuit Christus alleen), naar de verborgen kracht van het Woord?’ Tegelijk wil ik de signalen vanuit die insteek wel serieus nemen en het gesprek erover zoeken. Stel je open naar elkaar op, als leerling van de Heilige Schrift mogen we elkaar op onderscheidingsvermogen bevragen. We zijn wel eens te bang om ons te begeven in dat gespreksveld en we schamen ons wellicht te veel voor wat ons kostbaar is uit de Schrift en annex daarmee uit de grote Traditie.

In de gesprekken met de synode moeten we blijven aangeven dat we alleen in de Schrift een weg voor de gemeenten zoeken. Wij horen van het moderamen en de synode dan graag uit de Schrift wat hun reactie is. Je mag de synode ook confronteren met de vraag wanneer iets achterhaald is. In mijn jaren in Aalst was ik lid van de hervormde synode en zei men tegen je: “Dank voor je bijdrage. Die heeft zeker onze aandacht.” Maar men deed er weinig mee. Nu noemen ze onze inbreng vaak absoluut niet relevant meer. Laat daar dan helderheid over komen. Zonder gemeenschappelijke grond in de Schrift heb je inderdaad niets meer uit te wisselen.

Tegelijk wil ik de kerk altijd vanuit God blijven zien. De gemeenten zijn de ‘kroondomeinen van Christus’. In geestelijke zin zouden we vrijmoediger moeten zijn in de richting van de synode en naar het bestuur van de PThU, biddend om wijsheid om de Waarheid in liefde vast te houden. Laten we voorkomen dat de kerk geleid wordt door mensen die opereren als bepaalde politici, aardig naar iedereen, maar zonder echt leiding te geven, zodat de kerk groeit in volwassenheid, naar Christus toe!’

U bent een denker, over de tijd, het Woord, de gemeente…, maar u publiceert weinig.

‘Als ik een artikel moet schrijven, kost me dat veel tijd. Ik mis daartoe soms ook de taal van de huidige cultuur. Wellicht komt er toch nog eens van. Misschien schrijf ik dan meer voor de kern van de gemeente dan voor een breder lezerspubliek.

Een oudere collega zei me ooit, al was hij nog behoorlijk actief: “Nu ben ik 75 jaar, nu moet ik me echt klaar gaan maken voor de laatste reis.” Die woorden bleven me altijd bij, al zit ik nu nog midden in de goede strijd. Overigens wel met uitzicht op Hem, ‘Die een goed werk begonnen is en dat zal voltooien tot op de dag van Jezus Christus’.’

 P.J. Vergunst