Waar bent u naar op zoek?

De geweldige

dr. J. Hoek
Door: dr. J. Hoek
22-10-2020

Honderd jaar geleden overleed Abraham Kuyper (1837- 1920). Hij was een invloedrijk gereformeerd theoloog met internationaal aanzien en ‘behoort tot de grondleggers van het moderne politieke en maatschappelijke bestel van Nederland’ ( Jeroen Koch).

Ook in de kring van de Gereformeerde Bond heeft Kuyper zeker in de beginjaren (vanaf 1906) velen geïnspireerd. Niet voor niets kreeg hij de bijnaam ‘Abraham de geweldige’. Qua postuur was Kuyper niet zo imponerend, eerder wat gedrongen. Wel had hij een groot hoofd en indringende oogopslag. Indrukwekkend zijn echter de activiteiten die hij ontplooide op velerlei terrein: als predikant, kerkhistoricus, systematisch theoloog, journalist, staatsman, van 1901-1905 minister-president, ideoloog, kerkreformator en universiteitsstichter.

In een tweetal artikelen vraag ik aandacht voor enerzijds de actieve, druk organiserende en zichzelf krachtig ontplooiende Kuyper en vervolgens voor de verstilde, ingekeerde, meditatieve en zelfs enigszins mystieke Kuyper. De ‘geweldige’ blijkt ook klein voor God te kunnen zijn.

Geharnast strijder

Bram wordt geboren in een hervormde pastorie in Maassluis. Hij groeit daar en vervolgens in Middelburg en Leiden op. Kuyper leert in Leiden als theologisch student het modernisme kennen en applaudisseert zelfs met de overige studenten als prof. L.W.E. Rauwenhoff de lichamelijk opstanding van Jezus ontkent – een feit dat hij later met schaamte memoreert. Hij gaat deze moderne theologie echter zien als een fata morgana, een luchtspiegeling, mooi op het eerste gezicht, maar onwerkelijk en bedrieglijk. In 1863 behaalt Kuyper de graad van doctor, de faam van zijn geleerdheid is dan al wijd verbreid. Als predikant werkt hij eerst in Beesd, dan in de stad Utrecht en ten slotte in Amsterdam. Vervolgens is hij werkzaam als wetenschapper aan de door hem opgerichte Vrije Universiteit (VU), verder als journalist en als politicus.

Meer en meer ontwikkelt Kuyper in zijn leven een omlijnde gereformeerde overtuiging. Verschillende invloeden zijn hierbij aanwijsbaar, zoals onder meer de ontmoeting met bevindelijke gelovigen als de molenaarsdochter Pietje Baltus in zijn eerste gemeente, het verkeren in de kringen van Groen van Prinsterer en in Utrecht de contacten met volgelingen van H.F. Kohlbrugge. Eenmaal overtuigd van het orthodoxe gelijk staat Kuyper levenslang in de frontlinie als geharnast strijder voor de gereformeerde beginselen.

We bezien een paar aspecten van zijn theologie aan de hand van enkele termen en begrippen die nog wel regelmatig geciteerd, maar lang niet altijd meer begrepen worden.

Veronderstelde wedergeboorte

‘Abraham Kuyper – dat is toch die man van de veronderstelde wedergeboorte?’ Voor velen in de huidige gereformeerde gezindte is dit nog zo ongeveer de enige directe associatie met de naam van Kuyper. Wat daar dan vervolgens mee bedoeld is? Om te beginnen is het om dit te begrijpen van belang in te zien dat Kuyper sterke nadruk legde op het leerstuk van de uitverkiezing. Hij belijdt krachtig de God van de predestinatie (voorbeschikking) Die vanuit Zijn eeuwige raad heeft vastgelegd dat deze wereld, Zijn schepping, niet ten prooi zal vallen aan de macht van kwaad en zonde, maar zich uiteindelijk ten volle zal ontplooien tot Zijn eer. Zo geeft hij een brede invulling aan de uitverkiezing: het gaat zeker niet alleen om het getal van de uitverkoren mensen, maar om de totale kosmische vernieuwing. Het dogma van de predestinatie biedt uitzicht op de omvattende redding van de wereld in Christus, ‘om nu uit gansch die schepping, en uit gansch dat heelal Gode zijn eere te doen toekomen’.

Het genadeverbond staat ten dienste van de uitvoering van Gods verkiezingsbesluit. Tot dit verbond behoren in feite alleen de uitverkorenen, die in de regel al voor hun geboorte of in hun prille jeugd het zaad van de wedergeboorte in zich ontvangen door de directe (onmiddellijke) werking van de Heilige Geest. Ze worden dan als zuigelingen gedoopt vanuit de positieve verwachting dat ze al wedergeboren zijn. De doop vindt hier zijn grond in een genadewerk dat de Heere reeds in de kleine dopeling zou hebben volbracht. Zij betekent en bezegelt de persoonlijke genade die aanwezig is in degene die het sacrament van de doop ontvangt. De wedergeboorte als vernieuwing van het hart wordt dus bij de gedoopte kinderen verondersteld al te hebben plaatsgevonden. Later in hun leven zal dit tot uiting komen in daadwerkelijke bekering.

Kennis achteraf

Nu is het helaas zo dat meer dan eens blijkt dat gedoopte mensen zich van God afkeren en in ongeloof sterven. Dan blijkt dus achteraf dat de veronderstelling dat ze uitverkoren en wedergeboren waren niet juist is geweest en met die kennis van achteraf hadden ze dan ook eigenlijk niet gedoopt horen te worden. Ze hebben slechts een schijndoop ontvangen.

Op deze wijze kenmerkt Kuypers verbondsbeschouwing zich door optimisme. Het is niet zo dat hij ervan uitgaat dat alle gedoopten zalig worden, maar wel dat ze als wedergeboren christenen mogen worden beschouwd zolang het tegendeel niet blijkt uit hun belijdenis en wandel. Toch stelt hij ook dat de veronderstelling van een aanwezige wedergeboorte ‘in zeer veel gevallen onjuist zal blijken’. Zelfbeproeving blijft dus nodig!

Het is in Kuyper te prijzen dat hij zich keerde tegen de uitholling van de betekenis van de kinderdoop. Helaas fundeerde hij de kinderdoop echter niet in de genadige beloften van God die objectief gelden voor alle kinderen van de gelovigen en aan hen bezegeld worden.

Gemene gratie

Kuyper handhaaft het traditionele onderscheid tussen particuliere (zaligmakende) en algemene genade. Om voor eeuwig behouden te worden hebben we de bijzondere genade van wedergeboorte en geloof nodig. Daar doet Kuyper niets van af, maar hij legt in zijn theologie wel een zeer sterke nadruk op de reikwijdte van Gods algemene genade (de gemene gratie), die zich tot alle mensen, ja tot heel de kosmos uitstrekt. Deze algemene genade vloeit volgens hem voort uit Christus’ scheppingsmiddelaarschap, terwijl de bijzondere genade voortkomt uit Christus’ verlossingsmiddelaarschap. De algemene en de bijzondere genade werken bevruchtend op elkaar in.

Op basis van dit concept van de ‘gemene gratie’ staat Kuyper volop open voor de ontplooiing van de wetenschap, de beoefening van de cultuur (muziek, kunst etc.) en het dragen van verantwoordelijkheid voor heel de samenleving. Immers, ‘de kerk valt tegen en de wereld valt mee’. Christus is Koning van veel meer dan alleen ons hart. Hij is Heer over veel meer dan alleen de kerk. Burgerschap en regeren zijn verantwoordelijkheden die uitgeoefend moeten worden in gehoorzaamheid aan Christus (pro Rege, voor de Koning). Vanuit deze visie redigeert hij vanaf 1872 een eigen dagblad, De Standaard, en sticht hij in 1880 een universiteit. In zijn lijfblad roept hij voortdurend op tot versterking van de christelijke trouw op alle terreinen van het leven, tegenover de geest van de Franse Revolutie met haar leus ‘Geen God en geen meester!’

Na het overlijden van Groen van Prinsterer wordt Kuyper in 1879 de leider van de Anti-Revolutionaire Partij. Onophoudelijk moedigt hij christenen aan om verder te kijken dan de cirkel van de persoonlijke vroomheid. Gereformeerden en rooms-katholieken moeten op politiek terrein de handen ineenslaan tegenover het atheïsme, ook al organiseren ze zich verder in verzuilde verbanden (zoals de gereformeerde partij en dito universiteit).

Soevereiniteit in eigen kring

Bij de opening van de VU houdt Kuyper zijn belangrijke rede over ‘soevereiniteit in eigen kring’. Alleen God is de absolute Soeverein over heel het leven, mensen zijn op alle terreinen van het leven directe verantwoordelijkheid schuldig aan Hem. Elke levenskring heeft vervolgens zijn eigen relatieve soevereiniteit (of beter: autoriteit) en moet zich ontwikkelen volgens eigen specifieke normen en standaarden, in dienst van God en de medemensen. Dit inzicht heeft in 2020 actuele betekenis tegenover neo-liberale of socialistische overheden die proberen heel de samenleving te dirigeren en zich zo bewegen in een totalitaire richting. Zo staan bijvoorbeeld de vrijheid van de christelijke opvoeding in de gezinnen en de identiteit van het christelijk onderwijs vandaag de dag in Nederland op de tocht.

Kuyper biedt hier nog steeds heilzaam tegenwicht.


Het is niet zo dat Kuyper ervan uitgaat dat alle gedoopten zalig worden

dr. J. Hoek
dr. J. Hoek