Waar bent u naar op zoek?

blog

De heilzame relevantie van de Reformatie

12-09-2017

Wie de 105 jaargangen van De Waarheidsvriend digitaal doorzoekt op de meest voorkomende persoonsnaam, komt uit bij Johannes Calvijn. Op de tweede plaats staat Maarten Luther. Dat Calvijn de eerste positie inneemt, zal niemand verrassen.

Want de Gereformeerde Bond en de Reformatie (vooral de calvijnse reformatie) lijken wel zo ongeveer twee handen op één buik. Zowel in onze naam als in onze missie drukken we uit dat de gereformeerde reformatie en haar belijdenis de bron en het oriëntatiepunt van ons bestaan en werk zijn. Natúúrlijk beroepen we ons op de Reformatie.

Natúúrlijk? Zo gebruikelijk is een beroep op de Reformatie niet (meer). Wie gaat er preken en zegt tegen de gemeente: ‘Calvijn zegt…’. Vroeger konden we met een uitspraak van Calvijn onze boodschap kracht bijzetten. Hetzelfde gold voor Luther, Bucer, à Brakel, Smijtegelt en Kohlbrugge.

Mij overkwam het meer dan tien jaar geleden al op de Veluwe dat iemand mij na een dienst waarin ik Smijtegelt had geciteerd, tegen me zei: ‘Wat mutte wi’j met dat oale spul?’ Komt een beroep op de Reformatie nog aan, en óver bij een tijdgeest die ahistorisch en anti-traditioneel is, ook in de kerk? Het antwoord op die vraag raakt het hart van onze beweging en onze missie.

Het gaat hierna over twee dingen. In de eerste plaats over de formele kant van het beroep op de Reformatie (een verantwoording van het ‘waarom’) en in de tweede plaats over de materiële kant van dit beroep (een bezinning op het ‘wat’). Het lijkt me dat over het eerste minder vaak en diep is nagedacht dan over het tweede.

Sola Scriptura

We beroepen ons, ook vandaag, té direct op de Reformatie, zonder bezinning op de vraag of het wel duidelijk is waaróm we dat doen, met welk recht, met welke pretentie. Want de Reformatie is niet zomaar het einde van alle tegenspraak, ook Calvijn niet.

De eerste vraag die je namelijk kunt stellen is of het wel reformatorisch is om je op een of de reformatie te beroepen. Hét oerreformatorische adagium luidt immers: sola Scriptura. Waar de kerk van Rome zich voortdurend op de traditie beriep, beriepen de reformatoren zich op de Schrift. De kerk is gebouwd op het Woord van God en niet op inzichten en geschriften van mensen.

In artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijdt de kerk dat men geen geschriften van mensen, hoe heilig zij ook geweest zijn, gelijk mag stellen met de goddelijke geschriften, noch de gewoonte met de waarheid van God, noch het grote aantal, noch de oudheid, noch de concilies, decreten of besluiten.

Christus regeert Zijn gemeente door het Woord. Aan dat Woord is de gemeente gebonden, door dat Woord wordt zij tot haar Koning teruggeroepen. Nu, dat kan geen mens tegenspreken. In ieder geval beroepen wij ons niet op de Reformatie zoals Rome zich beroept op de traditie, die voor haar canoniek gezag heeft.

Traditie

Tegelijk kunnen we niet om de traditie heen. Wij moeten niet van het ene uiterste in het andere vallen, namelijk van een rooms-katholiek traditionalisme in een dopers atraditionalisme. De manier waarop de doperse reformatie het sola Scriptura huldigt, doet geen recht aan de historische weg waarin de Heilige Geest de kerk leidt. Artikel 7 mag dan gezegd hebben dat concilies, decreten en besluiten (en ik vul aan: belijdenissen) geen gezag hebben als dat van de Heilige Schrift, de Reformatie kent aan concilies en belijdenissen wel waarde toe. In de Institutie wemelt het van verwijzingen naar kerkvaders als Ambrosius, Cyprianus en Augustinus.

Hier stuiten we op een kernmoment, namelijk dat van de katholiciteit van de kerk. De Reformatie zelf wilde niet anders dan mét heel de kerk terugkeren naar het werkelijk katholieke geloof van de kerk der eeuwen. Terug naar de oudchristelijke belijdenissen en uitspraken van de oecumenische concilies. Terug naar het geloof van de kerk zoals haar dat vanuit de Schrift gegeven is.

Ik weet: er zijn meerdere visies op de Reformatie in omloop, maar naar mijn overtuiging ging het de Reformatie om de katholiciteit van de kerk en haar prediking. Een beroep op de Reformatie is daarom niet anders dan een roep om katholiciteit. Het is een roep om af te sterven aan wat niet katholiek is, maar wat erbij gekomen is aan menselijke leer en praktijk. Het is een pleidooi om inhoudelijk verbonden te zijn en te blijven aan de kerk van alle tijden en plaatsen. Als ik het een beetje spannend mag zeggen: het geloof van de Reformatie is geen variatie van het katholieke geloof, maar een van de duidelijkste expressies van het katholieke geloof. Het katholieke geloof op z’n best.

Missie

Dat raakt ook heel concreet onze missie binnen de Protestantse Kerk. Waarom beroept de Gereformeerde Bond zich op de Reformatie? Omdat de kerk dat zelf óók doet. In artikel 1 van de kerkorde spreekt de Protestantse Kerk uit ‘gestalte te zijn van de ene heilige apostolische en katholieke of algemene christelijke Kerk’, kort daarop gevolgd door de veelzeggende zin dat het belijden van de kerk geschiedt in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht.

Naast de oecumenische confessies worden lutherse en vooral calvijnse belijdenissen genoemd. Met die laatste weet de kerk zich verbonden met de gereformeerde traditie; ze staat erin, zegt zij. De kerk weet zich door deze traditie gevoed, weet zich ook aan deze traditie schatplichtig. Zij weert daarom al wat dit belijden weerspreekt. Het beroep op de Reformatie en de belijdenis van de Reformatie staat in het licht van een heilige roeping en verlangen om bij het ware geloof van de kerk der eeuwen bewaard te blijven, en de kerk te behoeden voor heterodoxie.

De Gereformeerde Bond is opgericht vanwege dít kerkelijk beroep op de Reformatie, of beter gezegd: vanwege een te gebrekkig beroep op de Reformatie. In feite is de missie van de Gereformeerde Bond niet anders dan de kerk te herinneren aan haar eigen reformatorische identiteit en belijdenis. Als wij zéggen dat wij een hervormde, gereformeerde of protestantse kerk zijn, laten we het dan ook écht zijn. Laten we deze namen niet voor de sier, maar met ere dragen. Vandaar ons blijvend bezwaar tegen de rol van de Leuenberger Konkordie in onze kerkorde. Daarin wordt immers gesteld dat een aantal leerverschillen uit het verleden niet relevant meer is, onder andere op het terrein van de predestinatie. Vandaar ook ons gewetensbezwaar tegen het feit dat het spreken over het huwelijk in de hervormde kerkorde van 1951 vervangen is door de huidige ordinanties 5.3 en 5.4. Er wringt het een en ander als de kerk zich enerzijds beroept op de Reformatie, maar zich anderzijds distantieert van de Reformatie.

Geestelijk-inhoudelijk

Je kunt daar nog aan toevoegen dat de Gereformeerde Bond – met name op weg naar de kerkvereniging in 2004 – sterk geïnspireerd is door wat Groen van Prinsterer gezegd heeft over het recht van de gereformeerde belijdenis. De formulieren van enigheid behoren tot de identiteit van de kerk en daarom moeten ze gehandhaafd worden, zegt Groen. Hij zegt dat in de tijd waarin de Groninger richting de godheid van Christus loochent en daarmee de reformatorische belijdenis van de verzoening ontmantelt. Belangrijk is Groens gedachte dat de belijdenis meer dan een formeel-wettische functie heeft: zij moet geestelijk-inhoudelijk functioneren. Prof. dr. J. Severijn zou het daarom in later tijden vaak hebben over de religie van de belijdenis.

Vereenvoudigd gezegd: de Protestantse Kerk vraagt erom dat al haar dienaren en leden zich beroepen op de Reformatie. In de proponentsbelofte vraagt zij van aanstaande predikanten dat zij zich houden aan het belijden van de kerk, ook aan het belijden van de Reformatie. De katholiciteit van de kerk is ermee gemoeid.

Andere tijd

Nog een laatste overweging waarin het formele aspect van ons beroep op de Reformatie het inhoudelijke begint te raken. In de jaren vijftig heeft zich de beroemde discussie voltrokken tussen de Leidse hoogleraar dogmatiek, dr. H. Berkhof, en ds. G. Boer, toen bestuurslid en later voorzitter van de Gereformeerde Bond. Berkhof heeft gesteld dat de tijd waarin wij nu leven, vragen stelt die de Reformatie nooit gekend heeft. Wij worstelen, zegt Berkhof, met het nihilisme en het atheïsme. Dan ben je (maar dat zijn mijn woorden, niet die van Berkhof) toch een Don Quichotte als je je beroept op een tijd die voorbij is? Staan ook wij niet voor heel andere vragen: die van de secularisatie, die van de islam, die van de milieucrisis en die van de wereldoorlogen?

Die vraag is het overwegen waard. Daarin kan namelijk onze zwakte schuilen, dat we ons beroepen op een tijd die voorbij is en die wij misschien nog steeds romantisch terugverlangen. Een niet-contextueel beroep op de Reformatie is tot mislukken gedoemd. Daar kunnen en mogen we geen enkele energie aan verspillen.

Bodemvragen

Toch heeft ds. Boer aan Berkhofs gedachte niet toegegeven, maar eigen accenten gelegd. In de Reformatie gaat het terdege om bodemvragen van alle tijden en plaatsen. Gaat het om de rechtvaardiging van de goddeloze – en of je die goddeloze nu een geseculariseerde noemt, een nihilist, een moslim, of een monnik in 1517, de mens van alle tijden en plaatsen is in zichzelf een verloren mens, die naar God niet vragen zal, die de ontmoeting met de levende God niet overleeft, tenzij door genade.

Het karakter van het Evangelie is niet veranderd – dan zou God Zélf veranderd moeten zijn. Het geloof van de Reformatie is zó katholiek dat het de confrontatie met alle tijden aankan. Het getuigt van uitzicht, redding en zekerheid voor ieder mens die met de ultieme vragen van zijn hart en leven geconfronteerd wordt.

Ik merk het ook zelf nu ik voor de vierde keer in de leerdiensten met de catechismus ben begonnen. Maar ik doe het heel anders dan voorheen: ik lees de catechismus vanuit het buitenperspectief, als vragen die niet door een gelovige leraar maar door een postmoderne tijdgenoot worden gesteld. Woorden als uitverkiezing, genade, wedergeboorte, kerk, geloof zijn woorden die er juist nú toe doen, bevrijdende antwoorden uit een ver verleden in een hysterisch heden.

Voor die uitdaging staan we: de heilzame relevantie van wat in de Reformatie gebeurde en gezegd is, inbrengen en vruchtbaar maken voor het heden en morgen.

A.J. Mensink