De leerkracht als gids
Leerkrachten zijn gidsen die vanuit het Woord van God kinderen helpen de weg te vinden in een seculiere wereld. Om aankomende basisschooldocenten handvatten te bieden voor de godsdienstige vorming schreven dr. Bram Kunz en dr. Jan van Doleweerd Stapstenen.
Op de basisschool klinkt Gods Woord met de middelen van het onderwijs. De godsdienstige vorming komt tot uiting in bijbelvertellingen, gebeden en liederen op school. Er is aandacht voor kerkgeschiedenis en voor belijdenisgeschriften. Er zijn ook bijzondere vieringen, zoals een kerstviering.
Godsdienstige vorming
Vorming in het dienen van God is breder. Alles in school, alle vakken, de wijze van omgaan met elkaar, de manieren van kennis verwerven, het wereldbeeld dat de docenten verwoorden, heeft (in)direct met de godsdienstige vorming te maken. Een christelijke school is immers meer dan een seculiere school met bijbelvertelling. Hoofd, hart en handen van de leerlingen én van de leerkrachten zijn erop betrokken. De leerkrachten zijn gidsen die vanuit het Woord van God kinderen helpen de weg te vinden in een seculiere wereld. De scholen horen soms nog bij een zuil, maar de kinderen van nu moeten voorbereid worden op een leven in een pluriforme samenleving. Er gaat ook aan hen getrokken worden als ze later moeten optrekken met mensen die de christelijke visie niet delen.
Met de ouders thuis leggen de leerkrachten van de basisschool een belangrijk fundament voor de ontwikkeling en godsdienstige vorming van de kinderen. Dat doen ze niet door leerlingen alleen kennis bij te brengen over God en geloof, hoewel feitenkennis over de Bijbel belangrijk is. Het is godsdienstige vórming. Dat is breder. Het hele kind is in het geding.
Kinderen vorm je door hen ook zelf te laten ontdekken, zelf te laten kijken en luisteren. Je vormt hen ook door met hen in gesprek te gaan over geloof en moraal op het niveau dat op dat moment bij hen past. Doel van dat alles is – en dat is een rode draad in het boek – dat de leerlingen, naar Psalm 78, hun hoop op God gaan stellen.
Bron en visie
In het boek komt vermoedelijk zo’n beetje alles aan de orde wat in de lessen van de auteurs, beiden docent op Driestar hogeschool, behandeld wordt. Deel 1 van het boek gaat over de bron. De Schriftvisie, de waarde van belijdenisgeschriften, christelijke pedagogen, kinderbijbels en uitgebreide besprekingen van bijbelse personen in Oude en Nieuwe Testament komen aan bod.
Deel 2 gaat over visie. Wat is godsdienstige vorming en hoe vindt dat plaats vanuit de pedagogische driehoek leerkracht-leerling-werkelijkheid? Wat zijn de rollen van de leraar en hoe ontwikkelen kinderen zich? De christelijke kijk op de wereld komt ter sprake, gevolgd door de belangrijke vraag hoe wij leerlingen kunnen inleiden en inwijden in de dienst van God binnen de context van een pluriforme samenleving. De auteurs zijn voor learning in religion maar willen het goede van learning about, learning from en learning through religion ook meenemen.
Handelen en de context
In deel 3 gaat over het handelen. De didactiek komt ter sprake. Hoe vertel je een bijbelverhaal? Hoe werk je in de klas met de Bijbel zelf? De relatie tussen godsdienstige vorming en liturgische praktijk wordt uit de doeken gedaan. De auteurs gaan ook in op het uit het hoofd leren van liederen, bijbelteksten, catechismusvragen en antwoorden. En: hoe voer je godsdienstige vormingsgesprekken? Dat wordt dan toegespitst op het begeleiden van leerlingen die met de dood in aanraking gekomen zijn.
Deel 4 gaat over de context. Rentmeesterschap, de kerken (eenheid, verdeeldheid), zending, andere religies, burgerschapsvorming zijn thema’s uit de context van leerlingen. Er is ook een uitgebreide paragraaf over godsdienstige vorming in het openbaar onderwijs (GVO).
Smullen
Wat vind ik van dit boek? Als ik een Driestarstudent was, zou ik ervan smullen. Er staat veel theologische, onderwijskundige, pedagogische en praktische wijsheid in. Het is ook informatief. Je merkt dat de auteurs echt hopen dat leerkrachten gidsen zijn voor de kinderen naar God toe. Studieboeken zijn zakelijk, maar dit boek is ook wárm. De auteurs zoeken inhoudelijk een goede balans in aandacht voor de bronnen, voor de leerlingen, voor de leerkrachten, voor de wereld om de leerlingen heen. Leerkrachten die al in het werkveld actief zijn, kunnen het boek als nascholing ter hand nemen.
En verder? Het is een reformatorisch boek voor reformatorische studenten en reformatorische leerkrachten op reformatorische scholen. Dat is de kracht en de beperking. Gelukkig is er aandacht voor de GVOvariant. Ik wilde dit studieboek graag lezen om te kijken of ik het op de CHE mijn pabo-collega’s kan aanbevelen als leerboek voor de Edese studenten. Dat ga ik dus niet doen. Kunz en Van Doleweerd schrijven voor hun eigen achterban en de meeste studenten van de pabo in Ede horen daar niet bij. Ik hoop dat individuele studenten van de CHE het boek overigens wél in handen krijgen.
Te braaf
Ik vermoed dat Bram Kunz en Jan van Doleweerd zelf brave leerlingen zijn geweest die het hun leerkrachten niet moeilijk maakten. Zij zijn namelijk ook brave auteurs. Ze maken het niemand moeilijk met dit boek. Ze zijn niet revolutionair. Ze zijn niet een klein beetje rebels. Ze delen zelfs geen speldenprikken uit. Ze sluiten aan bij bestaande reformatorische praktijken. Ik geef één voorbeeld. Hun eigen mening over gebruik van de Statenvertaling bij basisschoolkinderen houden ze voor zich. Dat moet in de kerken besproken worden, zeggen ze. In een vragenblokje komt wel een vraag over hoe jij als leerkracht ermee om wilt gaan als ouders verschillend denken over bijbelvertalingen. Ik denk dan: waar is de pedagogische visie hierop van jullie als wijze docenten? Daarmee zouden jullie de discussie in de kerken juist verder kunnen helpen.
Kunz en Van Doleweerd zeggen dat de tijden veranderd zijn en dat je niet meer als vroeger aan godsdienstige vorming kunt doen. De verandering die zij voorstaan, zit dan vooral in de pedagogische relatie met leerlingen. En zij leggen, anders dan voorheen, meer accent op de vorming van de hele leerling en minder alleen op rationele instructie. Inhoudelijk is de godsdienstige vorming zoals de auteurs die voorstaan, helemaal niet zo anders dan vijftig jaar geleden op de Driestar onderwezen werd, denk ik.
Zelf toepassen
In de intro zeggen de schrijvers dat het boek bedoeld is voor de praktijk, maar dat ze geen praktijkvoorbeelden uitwerken. De lezer mag zelf de theorie uit het boek toepassen in zijn eigen praktijk. Dat vind ik niet sterk. De auteurs blijven daardoor te vaak in mooie, algemene beschouwingen steken. ‘Omgaan met verlies en rouw’ wordt wel uitgewerkt, maar bijvoorbeeld ‘burgerschapsvorming’ blijft in het algemene hangen. Daar zitten in onze tijd echter juist hete hangijzers, waarbij leerkrachten wel wat visie van de auteurs zouden kunnen gebruiken. Ik vat samen: een prachtig en leerzaam boek maar het had van mij dapperder mogen zijn.