De werkwoorden van het boek Jozua
Waar draait het om in het bijbelboek Jozua, en wat heeft de milennia oude geschiedenis ons nu nog te zeggen? Om dat helder te krijgen, richt dit artikel zich op de indeling en de kern van het boek Jozua, vertelt ds. H.J. van der Veen.
Het boek Jozua valt eenvoudig uiteen in twee delen. Het eerste deel gaat over de verovering van het land Kanaän (Joz.1-12). Het tweede deel beschrijft de verdeling van het land Kanaän (Joz.13-24). Het is evenwel goed mogelijk om deze twee delen nader onder te verdelen. Die onderverdeling kan mooi aan de hand van vier werkwoorden:
Oversteken
De Heere neemt als eerste het woord in het boek Jozua. Hij zegt tegen de opvolger van Mozes: ‘Nu dan, sta op, steek deze Jordaan over, u en heel dit volk, naar het land dat Ik aan hen, de Israëlieten, ga geven.’ (Joz.1:2)
Het werkwoord ‘oversteken’ vormt het begin van het eerste deel (Joz.1-5). Na de oversteek van de rivier de Jordaan bereidt het volk zich voor op de verovering van het land. Maar voordat zij dat doen, wordt eerst het Pascha gevierd en vindt de besnijdenis plaats (Joz.5).
Innemen
Tijdens de verovering van de stad Ai zegt Jozua tegen zijn manschappen: ‘Dan moet ú opstaan uit de hinderlaag en de stad innemen, want de HEERE, uw God, zal hem in uw hand geven.’ (8:7) Het werkwoord ‘innemen’ loopt als een rode draad door het tweede deel (Joz.6-12). Na de inname van de steden Jericho en Ai worden de koningen, die in het midden, het zuiden en het noorden van het land wonen, verslagen.
Verdelen
Nadat grote delen van het land Kanaän zijn veroverd, geeft de Heere aan Jozua deze opdracht: ‘Nu dan, verdeel dit land als erfelijk bezit onder de negen stammen en de halve stam Manasse.’ (Joz.13:7) Het werkwoord ‘verdelen’ geeft inhoud aan het derde deel (Joz.13-21). Elke stam krijgt grondgebied in zijn bezit, behalve de stam van Levi. De Levieten krijgen verspreid over het hele land bepaalde steden toegewezen (Joz.21). Bovendien ontvangen bepaalde personen ook stukken land (Kaleb en Jozua).
Dienen
Terwijl het volk Israël zich in Sichem verzamelt, roept Jozua zijn landgenoten op: ‘Nu dan, vrees de HEERE, dien Hem in oprechtheid en trouw, doe de goden weg die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde van de rivier en in Egypte, en dien de HEERE.’ (Joz.24:14) Het werkwoord ‘dienen’ is het sleutelwoord in het vierde deel (Joz.2-24).
Lees de volledige tekst van dit artikel in De Waarheidsvriend van donderdag 2 maart 2017.