Waar bent u naar op zoek?

blog

Openingswoord predikantencontio 2012

Denken vanuit de verkiezing

09-01-2012

Tijdens de predikantencontio van de Gereformeerde Bond, vorige week in Doorn, sprak ds. H.J. Lam als voorzitter van de Gereformeerde Bond het openingswoord. Een pleidooi voor meer denken vanuit de verkiezing.

U zult dat ook hebben: van die Schriftwoorden die je met grote regelmaat te binnen schieten. Voor mij geldt dat onder andere van Paulus’ woord aan Timotheüs: ‘Zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk.’ Ons bevestigingsformulier omschrijft mooi waarom het een ‘treffelijk werk’ is: omdat grote dingen daardoor uitgericht en mensen tot zaligheid gebracht worden.

Paulus onderstreept zijn these met de opmerking dat het gaat om ‘een getrouw, een betrouwbaar woord’, een pistos ho logos. Een woord waar je dus op aan kunt. Van Godswege.

Waarom schrijft Paulus dat er zo nadrukkelijk bij? Op al zijn woorden kun je toch aan? Volgens Calvijn omdat hij een gewichtig thema gaat behandelen. Het kan ook zijn – aldus de gereformeerde bijbeluitlegger Herman Ridderbos – dat in Timotheüs’ omgeving het opzienersambt niet zo hoog stond aangeschreven of dat men het nogal onbezonnen op zich nam.

In elk geval bedoelt deze tekst een aanmoediging te zijn. Voor Timotheüs, voor al diegenen die alle eeuwen door een ambt in de gemeente Gods hebben bekleed. Dit woord van de apostel wil een aanmoediging zijn voor ons, predikanten. Want of we nu drie of dertig jaar in het ambt staan, telkens weer zitten we erom verlegen dat de Koning der kerk tot ons komt met Zijn aanmoediging. Bevestiging hebben wij voortdurend nodig, niet alleen een eerste keer, onder handoplegging, maar dagelijks. Bevestiging niet zozeer van de kant van mensen, maar veel meer door de Heere Zelf.

 

Bij Johannes de Doper

Als Hij dat niet doet, zitten we qua gevoelens binnen de kortste keren bij Johannes de Doper op de brits. We kennen de vraag die toen levensgroot op hem afkwam: ‘Zijt Gij Degene Die komen zou of verwachten wij een ander?’

Volgens Calvijn stelde Johannes deze vraag niet met het oog op zichzelf – als zou hij niet vast overtuigd zijn van Christus’ Messiasschap – maar ter wille van zijn discipelen. Ook Luther geeft deze uitleg. Johannes – zo argumenteert hij – heeft Christus immers gedoopt en betuigd dat Hij het Lam Gods is, dat de zonde der wereld draagt. Daar wil hij niet achter terug.

Zelf ben ik destijds ingewonnen voor de uitleg van de Kohlbruggiaan ds. F. Oberman (1851-1914), die Johannes niet vertrouwend maar twijfelmoedig in de kerker ziet zitten, vol verwarring en aanvechting. De Doper kan het namelijk niet vasthouden dat Christus het alleen is en dat al Zijn werken goed gedaan zijn. ‘Als het zichtbare in strijd komt met het Woord, wie houdt dan vast aan het Woord? Wie laat alleen het Woord gelden dwars tegen al het zichtbare in?’

 

Immuun?

Johannes, een groot opziener in het Koninkrijk der hemelen, lukt het moeilijk. Als het erop aankomt, lukt het hem zelfs níet. Vandaar zijn vraag.

Wie van óns lukt het? Vragen als van Johannes dringen zich ook aan ons op, in allerlei toonaarden, niet het minst vanuit ons eigen hart. Is Jezus het wel of niet? Haalt mijn ‘voortreffelijk werk’, mijn kalon ergon

wat uit? Soms sluipt zelfs de vraag je ziel binnen of je er goed aan hebt gedaan in te gaan op de lokroep tot het opzienersambt.

Zeker, met ds. G. Boer weten wij – vanuit zijn bekende briefwisseling met dr. H. Berkhof – dat de alles te boven gaande en doordringende vraag de vraag is naar Gods recht en naar onze schuld, waarbij al onze problemen en aanvechtingen verbrand worden. Maar de vragen die Berkhof neerlegt, zijn ons evenmin vreemd. Ik zie hem naast Johannes op de brits, wanneer hij schrijft: ‘Wij zijn aan en over de rand van het ongeloof geweest.’ Het klimaat waarin het hele moderne leven is gedrenkt, sijpelt bij ons door alle kieren naar binnen. Volop ademen wij de lucht in van de secularisatie, alsook van de welvaart, van een bepaalde manier van wetenschapbeoefening, van een kerk op drift. Wie is er immuun voor? Gereformeerde voorgangers bevinden zich met hun gemeenten en hun kerkenraden niet in een schootsvrij veld, al zal de een dat heftiger beleven dan de ander.

 

Pleidooi

Wat tilt ons hierboven uit? Bij Johannes was het een zaligspreking, zij het een zaligspreking vol vermaan: ‘Zalig is hij die aan Mij niet zal geërgerd worden.’

Iets dergelijks tilt ook ons boven al onze vragen en aanvechtingen uit: het leerstuk dat ons op onbewaakte ogenblikken irriteert: dat van de verkiezing. Maar juist dit hoofdstuk uit de gereformeerde dogmatiek biedt een gezicht dat zoveel troost bevat. Dat is in de loop der tijd steeds sterker mijn overtuiging geworden. Ik wil daarom een pleidooi voeren om méér vanuit de verkiezing te denken, te theologiseren en te preken.

Een vreemd pleidooi? Maar de verkiezing is in de gereformeerde theologie toch het cor ecclesiae, het hart der kerk?! Terwijl zij in de praktijk van prediking en beleid – ik moet mijzelf erop betrappen – vaak een pro memo­rie post is: een gegeven dat je volledigheidshalve noemt. Verklaart dat niet veel hijgerig gemeenteleven en geloofsleven, ook van ons als predikanten? Daarom: meer denken vanuit de verkiezing! Zij is nog steeds kostbaar erfgoed en geen geloofsgoed van eergisteren.

 

Kostbaar erfgoed

Inderdaad, kostbaar erfgoed. Vanwege een aantal aspecten. Ik noem er vier. De verkiezing welt op uit de Heilige Schrift en is doordacht in de eeuwenlange traditie der kerk, met name in de Reformatie. Daardoor hebben wij ontdekt – we weten het tot onze ontnuchtering én tot onze vertroosting – dat wij nooit en te nimmer voor ons heil verantwoordelijk zijn. Niet voor het begin, niet voor de voortgang, niet voor de voltooiing. Zo verstaan is de verkiezing de ondergrond van de rechtvaardiging van de goddeloze. Aan die wetenschap haalt ook een domineeshart zich op en daarin vindt het rust.

De verkiezing is een waarborg van Gods trouw, niet alleen aan de individuele gelovige maar aan Zijn kerk. Hij behoedt haar tot het einde toe. De poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Allerlei overheidsmaatregelen doen haar niet verdwijnen. En onze (dominees)ontrouw verhindert Hem niet haar in stand te houden – ook iets waaraan ons hart zich ophaalt.

De verkiezing doet ons beseffen in welke tijd wij leven, namelijk in het laatst der dagen. Dit tijdsgewricht beslaat de hele geschiedenis van de kerk, dus ook onze tijd. Daar hoort lijden bij om Christus’ wil. Daarom moeten intolerantie, overheidsbemoeizucht en onbegrip ons niet verwonderen.

Kernvraag is of wij ons gemeente-onder-het-kruis weten. Als dat slechts oppervlakkig het geval is, klopt het hart der kerk uiterst zwak. Maar als wij nauwelijks iets van Gods almacht ontwaren en zien we met Asaf in Psalm 74 hoe de vijand alles in het heiligdom vernielt, dan houden wij tegen al het zichtbare in vast aan een kerntekst over de verkiezing: ‘De Heere kent degenen die de Zijnen zijn.’ Ons rest niets anders dan daar ons hart aan op te halen.

 

Troost

De verkiezing maakt ons zeer argwanend tegenover al wat de dwaasheid der prediking doorkruist of daarvan geen verwachting heeft. Hebben wij in onze kring niet binnengehaald wat we met betrekking tot de negentiende eeuw afwijzen, namelijk een brok Vermittlungstheologie, afkomstig van theologen die het gereformeerde protestantisme proberen te verbinden met uitkomsten van moderne wetenschap en filosofie?  

Halen we niet van alles en nog wat uit de kast om het evangelie acceptabel te maken? Als je bijvoorbeeld hoort wat er allemaal moet gebeuren om een aantrekkelijke gemeente te zijn. Maar heeft een gemeente-onder-het-kruis zoveel aantrekkelijks? Of als je leest dat het geloof er bij ons als voorgangers van af moet spatten. Maar wanneer ik naast Johannes op de brits zit, spat er niet zoveel geloof van mij af. Of als ons te verstaan gegeven wordt wat we allemaal in huis moeten hebben aan competenties en communicatieve vaardigheden, wie voelt zich tot al deze dingen bekwaam?

Tegelijkertijd mogen we ons in zulke omstandigheden in gezelschap van Paulus weten. Wat was hij meer dan een slechtziende, moeilijk sprekende en aan toevallen lijdende gezondene van Christus, met een doorn in het vlees? Wil er van het werk van zo’n ambtsdrager wat terecht komen, dan zal de kracht van de Geest het moeten doen. Anders gebeurt er niets.

Dat is ten diepste de leer der verkiezing. Deze leer is een troost voor predikers met lege handen en hoorders met lege harten. Vandaar mijn appèl meer te denken, te theologiseren en te preken vanuit de verkiezing. Dan kan er heel veel ongedaan blijven.

 

Overgave

Maakt zo’n pleidooi geen luie en zorgeloze dominees? Tja, dat zijn dan de vragen die je voor de voeten geworpen worden. Als zou je een non-theologie voorstaan. Paulus en de catechismus gaan met een seigneuraal gebaar aan dergelijke vragen voorbij. In hun geest zou ik willen antwoorden: het is onmogelijk dat wie leeft vanuit het hart der kerk, vanuit de leer der verkiezing, aan de hand van de verkiezende God, zich niet vol overgave zou wijden aan de prediking. Want zij is echt een voortreffelijk werk! Met een rijke beloning voor wie erin volhardt, ook al weten we ons meer dan eens net zo aangevochten als de Doper. ‘Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht!’

Onderwijl bidden wij wat Calvijn, de grote leermeester van de verkiezing, ons voorbad: ‘Daar Gij ons nergens elders rust toezegt dan in Uw hemels koninkrijk, zo help ons, almachtige God, dat wij op onze pelgrimstocht op aarde erin bewilligen geen blijvende stad te hebben en voortgejaagd te worden, en dat wij U desondanks met een stille geest aanroepen. Gij hebt voor ons veel strijd weggelegd om ons te oefenen en te beproeven. Geef ons dan dat wij in deze strijd standhouden en volharden, totdat wij eindelijk tot die rust komen die ons verworven is door het bloed van Uw eniggeboren Zoon.’

H.J. Lam

 Ds. H.J. Lam is hervormd predikant te Ridderkerk en voorzitter van de Gereformeerde Bond.