Waar bent u naar op zoek?

blog

Ds. C.J. van der Plas: Ontkerkelijking zet ons op onze plaats

20-03-2019

‘Als jonge dominee moet je zelfverloochening leren. Je moet niet over je laten lopen, maar wel jezelf wegcijferen.'

‘Een dienstknecht is immers niet meer dan zijn meester,’ zegt emeritus predikant ds. C.J. van der Plas uit Zwijndrecht.

‘Sta als predikant niet te veel op je strepen; het gaat niet om jou. In de praktijk is dat niet eenvoudig. Toch word je er niet minder van. Kerkenraden bestaan vandaag uit welbespraakte broeders. Daar moet je als jonge dominee mee leren omgaan.

Het is belangrijk dat je de kern van je taak in de gaten houdt. Je bent predikant en je komt met de boodschap van het Evangelie. Je bent geen maatschappelijk werker en dat moet je niet willen zijn ook. Voor een predikant is vooral nodig dat je trouw bent aan het Woord van God. Het is je taak om de Bijbel te laten spreken en niet mensen naar de ogen te kijken. Geef goede aandacht aan de prediking en de catechese en vergeet het pastoraat niet. Dat laatste ook.’ 

Gewone kandidaat

‘Het is een gave van de Geest dat de boodschap van de Bijbel rond mijn zeventiende voor me ging spreken. Tijdens mijn jeugd in Katwijk aan Zee stond ds. W.L. Tukker daar, de eerste predikant van hervormd-gereformeerde signatuur in ons dorp. Hij was een man met bijzondere gaven, een soort bisschopsfiguur. Zijn prediking betekende veel voor mij; de Heere heeft die gebruikt.

Toen ik in Utrecht theologiestudent werd, zei ds. Tukker tegen mij: ‘Denk erom, Cornelis: Wijk niet uit naar links en niet naar rechts.’ Dat heb ik ter harte genomen. Afgelopen januari was het juist een halve eeuw geleden dat ik mijn proefpreek mocht houden. Vanaf dat moment mocht je in gemeenten voorgaan. Zo ging dat toen. Ik was een heel gewone kandidaat, maar er stonden verschillende beroepingscommissies op me te wachten toen ik terugkwam van het colloquium, het toelatingsexamen. Er was een groot gebrek aan predikanten. Het werd Linschoten. Ik werd er in mei 1970 in het ambt bevestigd.’

‘In Linschoten heb ik veel van de ambtsdragers geleerd. Na de dienst praatten we altijd vrij uitvoerig, zeker een kwartier, over de preek. Ik voelde me gedragen. Met liefde werd me op dingen gewezen: ‘Je hebt het zo gedaan, dat kun je beter zus doen.’

Voor een beginnend predikant is een kerkenraad heel belangrijk. Hoe vangen de broeders je op? Later hoorde ik dat een van hen op zaterdagavond nog wel eens langs de pastorie liep en keek of er op de studeerkamer licht brandde. ‘Dan kon ik extra voor u bidden.’ Je merkt dat kerkenraden vandaag zakelijker zijn. Het inhoudelijke, geestelijke gesprek na de dienst ontbreekt soms.’ 

Protestantse Kerk

‘God vertrouwde mij de gemeente toe en daar heb ik altijd mijn allereerste taak gezien. Wel ben ik bijvoorbeeld preses van de classis Delft en lid van de Provinciale Kerkvergadering van Zuid-Holland en van Gelderland geweest, maar de gemeente had mijn eerste focus. Je merkte dat Delft weer anders was dan Linschoten en Barneveld dan Zwijndrecht. Elke streek en elke gemeente heeft haar eigenheid.

In Delft kwam ik in 1974 als 31-jarige predikant in een kerkelijke heksenketel terecht. Als gereformeerdebonders waren we hecht verbonden, maar we stonden als groep echt apart. Je had er te maken met heel de breedte van de Hervormde Kerk. Een aantal studentenpredikanten was sterk geporteerd van de gedachte van Jezus als partijganger voor de armen. Ze vormden een bijna communistische groepering, met een eigen theologie. Dat Christus kwam om zondaren zalig te maken, speelde helemaal niet. Als je nu terugkijkt, is van deze beweging niets meer over.

Het was altijd waardevol om elkaar als verschillende modaliteiten tijdens classisvergaderingen te ontmoeten. Ik vind het daarom jammer dat de oude classicale structuur is afgeschaft; er zijn nu nog maar elf in plaats van 74 classes. Daarmee zijn we het zicht op de bredere kerk kwijtgeraakt.

Als ik denk aan de Protestantse Kerk, raakt het me nog steeds dat de scheuring van 2004 heeft plaatsgevonden. Ik heb nooit voor mogelijk gehouden dat dat zou gebeuren en ik kan er nog steeds niet aan wennen. Extra pijnlijk is dat zeer betrokken mensen uit onze gemeenten vertrokken zijn. Maar een klein percentage is op zijn schreden teruggekeerd.

Een groot deel van de Protestantse Kerk laat zich meenemen door het moderne levensgevoel. De reacties op de Nashvilleverklaring laten dat zien. Dat een geseculariseerde wereld heftig reageert, kan ik begrijpen. Maar het is onthutsend als de reactie van de kerk vergelijkbaar is. Natuurlijk, we moeten begrip hebben voor en meeleven met onze andersgeaarde medemens. Daar ligt ook voor de kerk een taak. Maar wat God in Zijn Woord niet goed acht, mogen wij niet goedpraten. Als de kerk daar geen besef van heeft, huiver je. Kennelijk zeg je: dit staat er wel, maar wij leven nu en kiezen uit de Bijbel wat ons aanspreekt. Maar dan blijft er slechts weinig van het Woord van God over.’ 

Afkalving

‘In de prediking gaat het allereerst om de verzoening in Christus, het geloof in Hem. Dat moet altijd centraal staan. Als dat bijbelse getuigenis niet aan de orde komt, is het geen wonder dat mensen niet meer komen. Een collega van een andere modaliteit zei eens tegen me: ‘Jij bent stik ouderwets en de kerk zit bij jou vol, ook met jongeren. Ik haal van alles uit de kast maar het lukt me niet.’ Jongeren komen niet voor entertainment, dat vinden ze elders veel beter dan in de kerk.

In de decennia dat ik actief predikant was, is de kerkelijke afkalving enorm geweest. Langzaamaan zie je ook in orthodoxe kring teruggang. In de regio rond Zwijndrecht, waar mijn vrouw en ik nu wonen, zitten de hervormde kerken zondags aardig vol. Maar als je degenen die in een ander kerkgenootschap zijn opgegroeid zou vragen op te staan, dan ben ik bang dat er maar weinig meer zitten. Waar zijn de anderen gebleven? Hoe houden we jongeren uit hervormde gezinnen vast? Ik vind dat een grote zorg.

Ik ervaar zelf dat we op onze plaats gezet worden. Terwijl het elders in de kerk achteruitging, waren ‘bij ons’ de kerken nog vol. De Heere heeft erin geblazen. Ik denk aan de scheuring van 2004 en alles wat erna kwam. We hoeven ons niet op de borst te kloppen.

Mijn hoop en houvast is dat we een levende Koning hebben. Hij zorgt voor de kerk. Wij moeten in gehoorzaamheid ons werk doen maar we kunnen geen gemeente en kerk in stand houden.’ 

Verleidelijk

‘In een tijd van teruggang is het verleidelijk om bij het hedendaagse levensgevoel aansluiting te zoeken of een prediking te brengen die mensen misschien fijn vinden. Maar laten we oppassen om mee te drijven met opvattingen die op een bepaald moment ‘in’ zijn. En laten we niet denken dat onze creatieve aanpak zal helpen, terwijl deze elders al heel lang terug níet werkte.

De sleutel is het blijven bij de Schrift en de gereformeerde belijdenis. Dat klinkt cliché, maar er is maar één weg: het geloof in Jezus Christus. Dát preken is ook het enige wat vrucht draagt, ook als het gaat om onze positie in de Protestantse Kerk. Voor een predikant is het belangrijk dat hij zich verdiept in het leven van gemeenteleden en weet in welk klimaat zij zich bevinden. De boodschap moet in de taal van deze tijd worden verwoord.

Ik begin een preek niet met ‘Gemeente des Heeren’, maar ik kan het begrijpen als een predikant dat wel doet, als uiting van de verbondsrelatie. God wil onze God en Vader zijn, dat heeft Hij gezegd. Ik zie de gemeente daarom als de verbondsgemeente. Maar ik ben huiverig voor een verondersteld geloof, waarbij we ‘het’ als christelijke gemeente hebben en zijn. Al weet ik wel dat het afleggen van de belijdenis van het geloof vandaag zoveel bewuster gebeurt dan jaren terug. Wie vandaag kerkelijk meelevend is, doet dat heel bewust. Dat is positief.’

Liturgie

‘In hervormd-gereformeerde kring zie ik een zekere vervlakking in de preek optreden. Natuurlijk niet bij iedereen, maar ik maak me wel zorgen. Meer dan eens ontbreekt de existentiële notie van de verzoening in Christus. Als ik terugkijk, gingen rechtsconfessionele predikanten uit mijn jeugd in Katwijk dieper op de bijbelse boodschap in dan menige gereformeerdebondspredikant nu. Je vraagt je af waar die ontwikkeling stopt.

Die oudere confessionele predikanten lieten in de dienst een gezang zingen. Als wij dat als hervormd-gereformeerden nu ook gaan doen, zeg ik niet dat de inhoud van de prediking meteen verandert, maar op den duur wel. Prediking en liturgie gaan samen op. De Gereformeerde Bond heeft de Hervormde Gezangenbundel van 1938 weloverwogen niet geaccepteerd. Toen ds. Tukker in Katwijk predikant werd, zong de gemeente geen gezang meer. Toch hoorde je er niemand over. De prediking deed het ’m, die raakte de mensen. Liturgie en prediking staan niet los van elkaar, zei ik al. Ik weet wel dat christenen wereldwijd liederen zingen, maar wij staan in een gereformeerde, psalmen zingende traditie. De vraag is of we er juist aan doen om daarvan afstand te nemen.’ 

Accent

‘In de prediking ben ik de jaren door vrij constant gebleven, al benadrukte ik als jong predikant misschien sterker de ellende van de mens. Ik heb daar nu ook nog wel oog voor, maar ben toch het steunen op Christus meer gaan onderstrepen. Je kunt het een accent op de rechtvaardiging van het geloof noemen.

Het is belangrijk dat in iedere preek Christus, en het heil in Hem, naar voren komt. Dan is nog geen preek hetzelfde, omdat telkens een andere tekst centraal staat. Het specifieke Schriftgedeelte brengt je in het grotere kader. Dat is prediking: uitleg en toepassing van de Schriftwoorden.

Naast de rechtvaardiging is ook de heiliging belangrijk. Toch geloof ik niet dat de heiliging de focus van de prediking moet zijn. Een preek kan snel wettisch worden als je hem vult met allerlei handreikingen voor de andere dagen van de week. Het gaat om Christus, om als een arme zondaar bij Hem te schuilen. Dan krijgt je leven vanzelf structuur; de heiliging volgt automatisch.

In mijn begintijd als predikant leefde sterk het besef dat we moeten sterven, maar dat dat niet kan zoals we geboren zijn. De toe-eigening van het heil was een aangelegen punt. Vandaag kom je dat niet meer zo tegen. Toch kon je in het pastoraat juist diepgaande gesprekken hebben met iemand die tobde over de vraag of het heil wel voor hem was en of hij aan het avondmaal mocht deelnemen. Deze gemeenteleden hadden er een bepaalde hunkering naar; het heil hield hen bezig.

Avondmaalsmijding is niet goed, maar de gedachte erachter wel: de ernst en de noodzaak om op Christus geworpen te worden. Wat is er voor een mens uiteindelijk anders dan dat? Je moet het hebben van de genade van God in Christus. We moeten oppassen voor een automatisme van ‘natuurlijk, je hoort er allemaal bij’. Het gaat erom dat iedereen persoonlijk als een arme zondaar bij Christus terechtkomt.’

Tineke van der Waal