Een betrouwbare leerweg
Hoe moeten we met het historische gegeven omgaan dat mede door het leerboekje van Hellenbroek geloofsonzekerheid kon ontstaan? Zou het niet goed zijn om ons ook vandaag te laten leiden door de catechese van de Reformatie, dat wil zeggen door de Heidelbergse Catechismus?
Misschien denkt iemand: met die oude catechismus doe ik niets in catechese en prediking vandaag. Tegen hem of haar zeg ik: wacht even, schort uw oordeel op.
Kostbaar
Ooit gaf ik een cursus aan kerkelijk werkers en liet de deelnemers zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus stil lezen. Ik merkte onder enkelen weerstand. Zij meenden de oude catechismus achter zich te hebben gelaten. Echter, toen de tijd van stillezen om was, vroeg ik hoe men het had gevonden. Toen zei een jonge vrouw die uit vrijzinnige kring kwam: ‘Hier heb ik nog nooit van gehoord, maar wat is dit onvoorstelbaar mooi. Het ontroert mij.’ Nu ja, dat was ik met haar eens. Hoe kostbaar klinken de eerste vraag en het antwoord, kort samengevat:
Vr. Wat is jouw enige troost in leven en sterven? Antw. Dat ik met lichaam en ziel, zowel in leven als in sterven, niet van mijzelf ben, maar van mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus. Met Zijn kostbaar bloed heeft Hij voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle heerschappij van de duivel verlost.
Hoe heel anders dan de onpersoonlijke inzet van Het Voorbeeld van Hellenbroek:
Vr. Waaruit weet men, dat er een God is? A. Uit de natuur en uit de Heilige Schrift.
Kan een kind dit belijden?
Nu kunnen we denken: de eerste vraag van de Heidelberger is bijzonder mooi. Maar dit kan toch niet de persoonlijke geloofsbelijdenis van het kind zijn dat de Heidelbergse Catechismus leert. Dit moet toch wel de geloofsbelijdenis zijn van een ‘seer ervaren en bevestigt christen’, zoals Joh. d’Outrein, predikant te Amsterdam, schrijft in zijn catechismusverklaring Het gouden kleinoot (1718, p.3). Een opvatting, die H.F. Kohlbrugge weerlegde. In een preek over zondag 22 van de Heidelbergse Catechismus zegt hij: ‘Overigens, wie van ons komt het in de zin om te denken: Dat kind daar, dat jonge kind, is Gods kind, is het eigendom van de Heere Jezus, met Zijn bloed gekocht, en Hij heeft dat in de Heilige Doop aan het kind laten verzegelen?! Nee, wij denken veeleer: het kind is van de duivel. Ja, het is wel mijn lief zoontje, mijn lief dochtertje, maar het is toch van de wereld, vol van zonde en ongerechtigheid, het moet eerst bekeerd worden en dat is een moeilijk ding, dat zullen we aan de dominee overlaten en eens zien wat er van wordt. Dat komt doordat wij de beloften van het evangelie zo alledaags vinden.’ (De eenvoudige Heidelberger, Catechismuspreken; opnieuw samengesteld door H. Boele en dr. A. de Reuver, p.127)
Het verbond
Graag neem ik de lezer ten slotte mee naar de Kerkorde van de Palts, uitgegeven in 1563, vlak na de Heidelbergse Catechismus. In deze kerkorde is, heel verrassend, onze catechismus in zijn geheel opgenomen. De kerkorde begint met de liturgie voor de bediening van de heilige doop aan de kinderen van de gemeente. Daarin speelt de gedachte van het verbond (Bund) een grote rol. In de doop worden de beloften van de drie-enige God aan het kind betekend en verzegeld.
Ons klassiek-gereformeerde doopformulier (1566) lijkt veel op de doopliturgie in deze kerkorde. God de Vader belooft het kind dat gedoopt wordt, tot Zijn kind aan te nemen. God de Zoon belooft het kind Zijn redding te schenken. God de Heilige Geest belooft het kind dit heil van Christus door het geloof toe te eigenen. Daarna wordt in de doopliturgie geleerd dat het verbond twee delen heeft. Het eerste deel is het deel van Gods belofte van heil. Het tweede gaat over de noodzaak dat en de wijze waarop het kind het verbond leert beantwoorden.
In aansluiting hierop volgt dan de Heidelbergse Catechismus. Zij wordt gezien als de leerweg waarlangs het gedoopte kind door de Heilige Geest zijn/ haar doop leert verstaan en tot de beantwoording van het verbond wordt gebracht en daardoor tot de toegang tot de avondmaalvierende gemeente. Na de catechismus volgen in de kerkorde dan ook aan-
wijzingen voor de belijdenis van het geloof en de daarmee verbonden viering van het heilig avondmaal. We zagen al eerder dat het kind op deze leerweg ook leert te belijden dat het tot de gemeente behoort, die God heeft uitverkoren (zondag 21) en dat God hem/haar met alle uitverkorenen eenmaal in de eeuwige vreugde en heerlijkheid zal opnemen (zondag 19).
Verbond en verkiezing
We zien nu dat in onze ‘moederkerk’ in Heidelberg Gods verbond en Zijn verkiezing geen tegenstelling vormen, maar dat deze samen het tweestemmig loflied op Gods onbegrijpelijke liefde voor verloren zondaren bezingen. Het kind mag door de Heilige Geest leren om – vol spanning overigens, en met vallen en opstaan – dit lied mee te zingen in het zangkoor van de gemeente. We kunnen het ook bevindelijk zeggen: God maakt hen als geestelijk dode catechisanten, levende lidmaten van Zijn kerk door Zijn Heilige Geest (zondag 21). Een ondoorgrondelijke geheim van Gods genade.
Maar is het wel echt waar dat het heil van Christus aan het kind van de gemeente beloofd is? Het antwoord hierop vinden we trefzeker in de Dordtse Leerregels, hoofdstuk III/IV, artikel 8 over de prediking van het Evangelie aan de gemeente: ‘Maar zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden in alle ernst geroepen. Want God toont ernstig en waarachtig in Zijn Woord wat Hem aangenaam is, namelijk dat diegenen die geroepen worden, tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen die tot Hem komen en geloven, de rust van de ziel en het eeuwige leven.’ Dit geldt ook voor het kind van de gemeente (HC, vr&antw.74). Dit is het goud van de Reformatie dat we ontvangen van onze ‘moeder’ in Heidelberg.
Betrouwbare weg
Hoe velen hebben niet ervaren dat deze leerweg die de kerkorde van de Palts in 1563 wijst, een door en door betrouwbare weg is. Zij zet de poort niet open voor misleidende oppervlakkigheid. Het fundament dat zondag 1 biedt, bewaart juist voor schijnzekerheid. Het schenkt de betrouwbaarheid van het werk van Christus, dat standhoudt, ook in de ouderdom, zelfs in leven en sterven. Hoe vol geloof klinkt het in het gebed na de leer(dienst) over de catechismus, achter in ons klassiek-gereformeerde kerkboek, een dankgebed dat zelden of nooit gebeden wordt: ‘O genadige, barmhartige God en Vader, wij danken U, dat het U beliefd heeft, een verbond der genade op te richten met de gelovigen en hun kinderen, dat Gij niet alleen verzegeld hebt door de Heilige Doop, maar nog dagelijks bewijst, als Gij Uw lof volmaakt uit de mond van hun kinderen, om alzo de wijzen van deze wereld te beschamen. Wij bidden U, vermeerder in hen Uw genade, dat zij in Christus, Uw Zoon, altijd toenemen en groeien, dat zij volwassen worden in alle wijsheid en gerechtigheid.’
Objectiviteit
Laten we hiervan leerlingen blijven, ook vandaag. Er dreigt in onze tijd een groot gevaar in de kerk, dat we het geloof van de Heidelbergse Catechismus kwijtraken. Dan ruilen we de vastheid van de objectiviteit van het werk van Christus in voor het drijfzand van de subjectiviteit, waarvan onze cultuur overloopt. Dan raken we de zekerheid kwijt dat ons eeuwig heil vastligt in Christus Jezus. Dan raken we ook het wonder kwijt van Psalm 89:8 over de verkiezende liefde van God: ‘Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen.’ Hoe diep en wijs waren de laatste woorden die H.F. Kohlbrugge over de ‘moeilijke eenvoud’ van de catechismus sprak: ‘De Heidelberger, kinderen, de eenvoudige Heidelberger, houdt daaraan vast.’