Een echte leider
De uitslag van de recente Statenverkiezingen heeft heel wat pennen in beweging gebracht. Het bezorgt de politieke leiders grote kopzorgen. Nederland lijkt muurvast te zitten: de problemen worden steeds groter en de politieke slagkracht steeds zwakker. Het resultaat van die tegengestelde ontwikkeling laat zich gemakkelijk raden. Maar dat even terzijde. De avond van de verkiezingsuitslag zal menigeen verbijsterd hebben: er waren alleen maar winnaars, terwijl bijna elke partij verloren had. Over onwaarachtigheid gesproken.
NRC
Prof. Beatrice de Graaf wijdde er een column aan in NRC (29 maart), waarin zij het geheim van de dodendans onthult.
Waar is het lijden in de politiek? Er wordt gesproken over ‘morrende burgers’. Over het ‘onbehagen buiten de Randstad’. Het gaat over politici die de ‘pijn in de provincie’ komen voelen, tijdens een bakje koffie bij de boer op bezoek. Maar nadat de stemmen zijn geteld, gaat het toch vooral over de ‘monsterzege’ van de BBB. Het kabinet kreeg een ‘tik op de vingers’, er was wat ‘droefheid’, maar de zittende ministers gaan vooral beter luisteren. Maar waar is de pijn? In het bijzonder de pijn van de politici zelf?
We zitten nota bene midden in de zogeheten veertigdagentijd, de lijdenstijd die aan Pasen voorafgaat. Maar het lijkt wel alsof lijden geen emotie, geen gesteldheid is die politiek zoden aan de dijk zet. Was er één bewindspersoon, één bestuurder die gewoon openlijk toegaf dat ze onder het verlies leed? Dat het afzien was en pijn deed? Dat ze er buikpijn van kreeg en het misschien wel had uitgesnikt van frustratie – al dat geflyer, al die zaaltjes, en wat had het opgeleverd. Ik zag die tranen niet. Een verdrietig tweetje van CDA-Kamerlid Derk Boswijk kwam daar nog het meest bij in de buurt.
Moet dat dan? Nou, onze dramademocratie druipt van de goedkope emotie, dus aan valse sensatie is er weinig nood. (…)
In voorbije eeuwen werden crises niet alleen als managementuitdaging, beheersingsprobleem of politiek afrekenmoment gezien. Dat was ook noodgedwongen. Want als de pest, de cholera, oorlog, overstromingen of aardbevingen hadden toegeslagen, was de ellende zo groot, dat die vaak alleen nog maar cultureel en spiritueel verwerkt kon worden. Dan werd er gezongen, gedicht, geschilderd. En gedanst dus. Zoals op de houtsnede van Alfred Rethel, uit 1851. Daar is de dood afgebeeld als een in mantel gehuld skelet dat op een van mensenbeenderen gemaakte viool een deuntje begint te spelen en daarmee een gemaskerd bal verstoort. Rethel droeg zijn tekening op aan de duizenden die tijdens de choleragolven van 1831-1832 en 1848-1849 waren geveld. Maar zijn beeldtaal was veel ouder. De ‘danse macabre’ (door Saint-Saëns in 1872 zo meeslepend op muziek gezet) kwam als metafoor en afbeelding tijdens de door de pest geteisterde Middeleeuwen in zwang. De kunstenaar Notke maakte rond 1463 in de Mariakerk van Lübeck een 30 meter lang schilderij van een reidans waarin iedereen, jong en oud, arm en rijk, bedelaar, domheer, monnik of ridder, met elkaar in de Dans des Doods verbonden was. Als de crisis uitbrak, begon de dood zijn deuntje te spelen en werd iedereen meegesleept. Of je wilde of niet. De kracht van de metafoor was tweeledig: de dood was een gelijkmaker, iedereen werd erdoor geraakt. En de dood was een beproeving. Wie ben je in crisistijd? En vooral: wie ben je voor de ander in crisistijd? Want bij de Ars Moriendi, de omgang met de dood, hoorde de leer van de barmhartigheid. Want alleen zo doe je recht aan de morele verplichting om in het aangezicht van crisis en dood solidair te zijn, en elkaar te helpen, elkaar in die dans vast te houden. En om daarmee je eigen ziel te sterken, in het ondermaanse, of voor de eeuwigheid. (…)
Als het crisis is, als het tegenzit, doet het pijn, voor iedereen. Echte verantwoordelijkheid nemen kost wat. Dan komt het er op aan dat je het leed erkent, er niet voor wegrent of eroverheen bluft. Je eigen leed, en dat van de ander, of dat nu leed in de stad is of in de provincie. Een goede politicus, dat is iemand die alles geeft voor zijn kiezer, het publieke belang wil dienen, en die toegeeft dat dat pijn doet. En een goede kiezer, die gaat niet alleen voor de winnaar.
Kontekstueel
Het recente nummer van Kontekstueel zoomt in op het werk van de in 2020 overleden Engelse opperrabbijn Jonathan Sacks. Verschillende scribenten leverden een bijdrage. Eén van hen, econoom Jan Jorrit Hasselaar, vertelt een aardige anekdote.
Het is november 1990, Highbury Stadium, thuishaven van voetbalclub Arsenal. Jonathan Sacks is net verkozen tot opperrabbijn en George Carey tot aartsbisschop van Canterbury. Iemand ontdekt dat ze allebei gepassioneerde supporters van Arsenal zijn. Een wedstrijd van Arsenal, uiteraard op een doordeweekse dag vanwege religieuze redenen, is dan ook de ideale gelegenheid voor hun eerste oecumenische ontmoeting. De luidsprekers kondigen hun aanwezigheid aan. Er gaat gejuich op. Aan welke kant de supporters van Arsenal religieus ook staan, die avond hebben ze vrienden op hoge plaatsen. (…) Die avond lijdt Arsenal haar grootste thuisnederlaag in 63 jaar. Ze verliest met 6-2 van Manchester United.
Een andere bijdrage is van de hand van prof. Marcel Poorthuis. Hij wijst op het verschil in leiderschap tussen Mozes en Aäron.
Zoals bekend was Mozes de man van de hooggestemde ideeën, maar niet van het begrip tonen, toch ook onmisbaar voor leiders. Daarom kent de Bijbel een tweehoofdig leiderschap: naast Mozes is er Aäron, die als concessie aan het volk dat nog doordrenkt was van afgoderij het gouden kalf maakte. Hij wordt vredestichter genoemd. Wellicht hoopte hij via dit opstapje het volk uiteindelijk tot eredienst aan God te brengen?
Het laat in elk geval zien hoever een leider kan gaan als het er om gaat het contact met het volk te behouden. In ditzelfde licht kan een verrassende aanbeveling in de rabbijnse uitleg worden gezien om de mensen geen verplichting op te leggen die door meer dan de helft toch niet zal worden gehouden! Beter een kleine verplichting die uitzicht biedt op meer dan een zware, maar onhaalbare verplichting die de mensen doet wennen aan onverschilligheid. Al legt de rabbijnse visie op Mozes sterk de nadruk op diens bescheidenheid en communicatieve vaardigheid, toch wordt ook bij de rabbijnen het leiderschap van Mozes niet egalitair; hij blijft een primaire rol behouden als Gods uitverkorene tot leiderschap.
Hiervan valt wel één en ander te leren, want wie is de echte leider? Is de leider degene die het volk het meest tegemoetkomt, die het volk zoveel als mogelijk tevreden stelt? Is de echte leider degene die voeling houdt met het volk en die de actuele trends op de voet volgt? Of is de leider de persoon die minder diplomatiek is, maar die van een visioen weet heeft en die juist daarom geen gehoor geeft aan elke roep om verandering? Een echte leider weet waar hij naartoe wil. Als het aan het volk had gelegen, waren ze bij de Sinaï gebleven, maar Mozes is minder democratisch en waagt de tocht door de woestijn. Dat zou de kerk ook moeten durven: de tocht door de woestijn van de secularisatie gaan en weigeren om het iedereen naar de zin te maken.