Een noodsignaal
Op 31 oktober 1967 verscheen een Open brief waarin 24 theologen hun zorgen uitten over ontwikkelingen in de Hervormde Kerk. Deze brief zorgde ervoor dat het begin 1968, nu 55 jaar geleden, een beetje onrustig was in de Hervormde Kerk.
Het breed moderamen van de generale synode ging toen in gesprek met hen die door de een als onruststokers werden beschouwd, door de ander waren begroet als zij die opkwamen voor het recht van de onverkorte belijdenis van de kerk. Wat was er aan de hand?
Zorgen
Het was sinds 1951, het jaar dat de (nieuwe) kerkorde werd aanvaard, niet eerder gebeurd dat er een brede beweging van verontrusting en protest in de Hervormde Kerk was opgekomen, maar op 31 oktober 1967 was een Open brief verschenen, die als een steen in de tamelijk rustige vijver van de kerk gevallen was. Die brief was gericht aan ‘predikanten, ouderlingen, diakenen en gemeenteleden van de Nederlandse Hervormde Kerk’, en ondertekend door 24 theologen, op één na allen predikant. In deze brief spraken zij hun zorgen uit over ontwikkelingen in de Hervormde Kerk.
Die zorgen betroffen met name de wijze waarop het apostolaat een overheersende plaats in het kerkelijk leven was gaan innemen. Deze beweging van de kerk naar de geseculariseerde samenleving, om haar met het Evangelie te confronteren, ging steeds meer ten koste van prediking en pastoraat. Bovendien dreigde zij het Evangelie zó aan te passen aan de moderne mens dat aan de kracht ervan en aan het aanstotelijke van het kruis der verzoening schromelijk werd tekortgedaan. Omdat ik de laatste van die 24 ben die nog in dit aardse leven verkeert, wil ik kort iets over deze brief, haar ontstaan en het vervolg vertellen.
In Wassenaar
Die 24 kwamen verschillende keren samen in Wassenaar. Daar werden zij uiterst gastvrij ontvangen door ds. K.H.E. Gravemeijer en zijn vrouw. Zij woonden op landgoed ‘Ter Veken’, bezit van de gastvrouw. Ds. Gravemeijer, eredoctor van de universiteit van Utrecht, was na het overlijden van zijn eerste echtgenote vele jaren alleen geweest. Ook in de moeilijke oorlogsjaren, toen hij als algemeen secretaris van de hervormde synode het ‘gezicht’ van de Hervormde Kerk was. Mevrouw H.M. Gravemeijer- Meissner, die in haar leven tot tweemaal toe haar man aan de dood had verloren, en ds. Gravemeijer hadden elkaar gevonden in hun grote liefde voor het Woord en voor Israël.
In Nes Ammin, dat in april 1963 vanuit Nederland en Zwitserland werd gesticht als een poging de relatie tussen Joden en christenen te verbeteren, draagt een plein de naam van dr. Gravemeijer. En dat is niet zonder reden. In hun huis kwam van tijd tot tijd een kring van Israël-vrienden bijeen en het landgoed stond open voor de jaarlijkse ontmoetingsdagen die de Hervormde raad voor de verhouding van Kerk en Israël organiseerde en die door zo’n vijfhonderd belangstellenden werden bezocht.
Rechtzinnige predikanten
Dr. Gravemeijer raakte meer en meer ongerust over de koers van de kerk die hij zo liefhad en die hij vele jaren had gediend. De ontmoetingen met de Israëlvrienden maakten plaats voor een ontmoeting met een aantal predikanten, rechtzinnige predikanten uit de breedte van de kerk. Na een korte aanloop waren er 23 predikanten bijeen, alsook de heer D. Broeren, een man die zijn sporen in de wereld van de pers had verdiend en later predikant is geworden.
Het gezelschap telde enige predikanten uit de oude ethische richting, zoals ds. P.G. de Vey Mestdagh, predikanten die als confessioneel bekend stonden, zoals ds. L. Lagerwey en ds. J.P. van Roon en enkelen uit de kring van de Gereformeerde Bond, als ds. G. Boer en ds. L. Kievit. Ook ds. W. Glashouwer, een van de oprichters van de Evangelische Omroep, was aanwezig en de predikant-filosoof dr. F. de Graaff. Omdat ik al een paar jaar tevoren in contact met dr. Gravemeijer was gekomen, maakte ik ook deel uit van de kring. Het waren treffende ontmoetingen waarin men elkaar, ondanks alle eigenheden, herkende. Ontroerd en gegrepen was ds. Boer toen hij woorden van belijden en getuigen diep uit het hart van dr. W. Aalders (toen predikant in Den Haag) hoorde.
Brief
Aan dr. Aalders werd gevraagd een schrijven te ontwerpen. Hij nam die taak op zich en het resultaat werd een volgende keer in de kring zin voor zin besproken. De aanvullingen en wijzigingen die daarbij werden aangebracht, waren gering, niet fundamenteel, zodat de brief kan gelden als een stuk van de hand van dr. Aalders. De brief, te zien als een noodsignaal, begint als volgt: ‘Het is vanuit een groeiende ongerustheid over de geestelijke gesteldheid van de Hervormde Kerk en over de wijze, waarop zij in haar prediking, belijden en theologie, in haar apostolaire, diakonale en oecumenische activiteiten naar buiten treedt en haar plaats in de Nederlandse samenleving van de na-oorlogse jaren inneemt, dat wij ons met enkele klemmende vragen tot u richten.’
De brief spitst zich toe op de vraag of het apostolaat in de kerk wel een zo allesoverheersende plaats mag innemen en of dit apostolaat, zoals dit nu verstaan en verwerkelijkt wordt, wel bijbels rechtmatig is. Deze vragen worden dan uitgewerkt. Ook is de vraag te lezen: ‘Moet het ons niet verontrusten, dat in een nihilistische tijd, waarin de Godsvraag voor de moderne mens tot een existentieel probleem is geworden, waar de theologie machteloos en verward tegenover staat, de Gemeente Gods, waar de geborgenheid der godzaligheid nog werkelijk gekend en gesmaakt wordt, zo verwaarloosd en geminacht wordt? Kan op zulk een Kerk en haar arbeid nog wel zegen rusten?’
Luid protest
De brief kan gezien worden als een luid protest tegen de brede stroming van de midden-orthodoxie, die een theologisch klimaat tot stand heeft gebracht waarin de genade van God ‘zozeer haar uitzonderingskarakter, haar wonderkarakter, haar karakter van souvereine verkiezingsdaad Gods verloren heeft, en tot goddelijke grond van alle zijn geworden is.’ De rechte prediking staat evenwel geheel averechts op het levensgevoel van de moderne mens. ‘Vooral het apostolaat in de huidige wereld van de mondige, atheïstische mens zal met zulk een prediking op diepe weerstand en vijand-schap stoten! Hoe kan die wereld van hoogmoed en macht zichzelf verloochenen en genade aanvaarden?’ De brief sluit af met deze passage: ‘Is het niet meer dan tijd, om in een nieuw besefte afhankelijkheid vurig te bidden om de vervulling van de Pinksterbelofte? Is er niet een zuchtende Gemeente, die zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn door de toenemende druk van de wereld, en die hunkerend uitziet naar een troostend reveil van de ware prediking? Zijn er bovendien in de wereld niet velen, die met de handen tasten langs de gesloten muren van hun bestaan, om ergens een uitweg, ergens een open deur te vinden? En bovendien, is ’t tijdsgewricht der geschiedenis, waarin wij leven, niet van dien aard, dat het behoud van de zielen der mensen ons dringender dan ooit op het hart gebonden is, omdat de dag des Heren zich verhaast en het komende oordeel niet ver meer kan zijn?’
Antwoord
Van de brief, gedrukt door drukkerij Korthuis in Den Haag, werden enkele tienduizenden exemplaren verspreid. De ontvangst ervan in de kerk was als een steen in de vijver en erg ongelijk. Sommigen vonden hem ‘misselijk’, anderen waren er erg blij mee.
De een sprak er lelijk over, de ander was verheugd. De synode besprak de brief in haar vergadering en liet twee reacties samenstellen, een door dr. R. Bijlsma, die kort uitviel, en een lang concept van de hand van prof. P.J. Roscam Abbing. Het korte werd aanvaard en diende als antwoord.
Ook kwam er begin 1968 een samenspreking van het breed moderamen met de 24. Ik herinner me nog hoe de synodepreses, dr. G. de Ru, de vergadering welwillend leidde. Het maakte indruk dat hij haar opende met het lezen van een gedeelte uit de profetie van Ezechiël, hoofdstuk 34, over de slechte herders en de actie die de Heere dan onderneemt om de schapen te redden. Enkele jaren later zou hij zelf zijn naam geven aan het ‘Getuigenis’. De Open brief kan men beschouwen als een ‘voorloper’ daarvan.
Deze beide stemmen uit de kerk zijn nog altijd actueel. In onze tijd van neergang wordt steeds meer nadruk gelegd op de missionaire roeping van de kerk en zetten op veel plaatsen pioniers zich in. Hoe belangrijk ook, het is vurig te hopen dat dit niet zal uitlopen op een situatie zoals ruim een halve eeuw geleden, toen het apostolaat de prediking van het kruis der verzoening en het pastoraat ondermijnde.
Bronnen
In Theologia Reformata van het najaar 1968 schreef ds. J.H. van de Bank dat hij het gerucht had vernomen dat op de open brief nog een vervolg zou komen. Dat is inderdaad gekomen. Er verscheen een ‘Nadere verklaring van de achtergronden van de Open brief van de 24 predikanten. Omdat wij Jezus Christus belijden’. Deze verklaring bevat zeven punten: Jezus Christus, de Gemeente, het belijden, het apostolaat, bijzondere roepingen, de kerk en verweer. Een derde en laatste geschrift uit deze kring, met als titel ‘Een andere kerk!’, verscheen in 1969 naar aanleiding van de aangekondigde ‘algemene kerkvergadering’.
Op internet heb ik de Open brief met het vervolg niet kunnen vinden. Wel zijn deze, met enkele andere documenten, door dr. ir. J. van der Graaf opgenomen als bijlagen in zijn Delen of helen?.