Waar bent u naar op zoek?

Eeuwigdurende grafrust

ds. P. Vermaat
Door: ds. P. Vermaat
27-01-2022

Hoe is het in ons land gesteld met grafrust? Vanwege ruimtegebrek wordt er op veel begraafplaatsen al na tien jaar geruimd. De laatste tijd worden natuurbegraafplaatsen populairder en daarmee komt ‘eeuwigdurende grafrust’ meer in beeld.

Het gaat te ver om stil te staan bij allerlei ontwikkelingen op het terrein van ons onderwerp. Het boek van H.L. Kok, Thanatos. De geschiedenis van de laatste eer, geeft daar een uitgebreid en interessant overzicht van. Daarin wordt duidelijk hoe er in de loop der eeuwen gezocht is naar een manier van begraven, waarin kerk en geloof uiting gaven aan haar eigen visie daarop. Dat begon met de komst van het christendom in ons land. Toen werd al gelijk de crematie afgeschaft als een niet bij het christelijk geloof passende laatste eer. Interessant is ook om te zien hoe daarbij Joodse gebruiken en gewoonten van invloed zijn geweest. De boeken van Nechama Mayer-Hirsch (Huis van de levenden. Joodse gebruiken bij de dood) en Sasja Martel (Sterk als de dood. Sterven en rouw in joods perspectief) geven daar een mooi overzicht van. Ook zij hechten nog steeds aan de eeuwige grafrust. Nu er op dit gebied zoveel aan het veranderen is en jongeren (maar zij niet alleen) niet meer weten dat het ‘gij, geheel anders’ ook voor het laatste stukje van onze aardse levensreis geldt, is het belangrijk om hierbij in de catechese, bij huisbezoeken, in bijbelen gesprekskringen en in de leerdiensten stil te staan.

Bundel van de levenden

Op Joodse begraafplaatsen staan de woorden van de gelovige Abigaïl, die bij het sterven van haar ongelovige echtgenoot Nabal (want ontrouw aan God en aan Zijn dienaar David) de woorden sprak dat zijn dode lichaam toch bewaard wordt ‘in het bundeltje van de levenden’. Bij Joodse grafleggingen worden nog altijd de woorden gebruikt uit 1 Samuel 25:29, dat de Heere God de ongelovigen ‘wegslingert uit de holte van de slinger’, maar de gelovige ‘bewaart in de buidel (bundel) van de levenden’.

Ook in het Nieuwe Testament vinden we duidelijke uitspraken (1 Kor.15 en 2 Kor.5) over de wankele tent van ons aardse leven en het vaste gebouw bij God in de hemel, over het zaaien in oneer en opgewekt worden in glorie. Gods zorg voor ons lichaam blijft, ook als de geest bij God is (1 Kon.13:28-30). In mijn boeken over de laatste eer heb ik uitgebreid aandacht besteed aan de bijbelse fundering van een christelijke laatste eer. Daarom tot slot nog iets over eeuwigdurende grafrust en hoe we daaraan – ondanks de toename van de bevolking en de beperkte ruimte voor begraafplaatsen – vorm kunnen blijven geven.

Kerkhof

Er zijn in ons land een kleine 4500 begraafplaatsen, waarvan er ongeveer 800 gesloten zijn. Een derde deel valt onder gemeentelijk en twee derde onder particulier (300) of kerkelijk (protestants, roomskatholiek, Joods, islamitisch) beheer. Wat de kerkelijke begraafplaatsen betreft: vanaf de zeventiende eeuw werd meer dan de helft van de kerkelijke inkomsten uit de grafrechten gegenereerd.

Per jaar sterven er gemiddeld 150.000 mensen, maar in 2020 waren dat er door corona 169.000. Sinds 1869 geldt de regel dat een begraafplaats bij aanleg minimaal vijfmaal het jaarlijks te verwachten aantal overledenen moet kunnen bevatten. Het grondwaterpeil bepaalt of er in elk graf meer dan één persoon onder elkaar kan worden begraven.

Door de toename van de bevolking werd het uit hygiënische overwegingen sinds 1829 verboden om binnen de kerken te begraven, maar pas in 1869 werd die regel definitief. Van deze regel is ons koningshuis uitgezonderd. De tuin (hof) rondom de kerk werd daardoor de ruimte voor het begraven. Dit horen we nog altijd terug in het woord ‘kerkhof’, ook al zijn de begraafplaatsen steeds verder van de kom van dorp of stad verwijderd. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de bevolkingsgroei. Er mag ook op eigen grond begraven worden, zij het dat de burgerlijke gemeente hiervoor toestemming moet geven. Ook voor zo’n graf gelden de wettelijke verplichtingen voor een begraafplaats.

Beperkte duur

Tegenwoordig worden graven slechts voor een beperkte tijd uitgegeven. Meestal voor tien jaar, met de mogelijkheid tot een (vaak kostbare) verlenging, maar altijd van beperkte duur. Als de wettelijke grafrust voorbij is, kan besloten worden om het graf te ruimen. Als een begraafplaats vol of gesloten is, kan pas na dertig jaar tot ruiming worden overgegaan. Maar ook daar zijn regels voor. Wat nog aan stoffelijke resten wordt teruggevonden, moet met zorg naar een verzamelgraf elders worden overgebracht.

Toen men in de negentiende eeuw besloot om het begraven in de kerk te verbieden en ook de tuin rond de kerk vol was, kwam er in Arnhem de nieuwe begraafplaats Moscowa, buiten de stad. Blijkbaar was het draagvlak voor deze vernieuwing niet goed onderzocht en voorbereid. Die leidde tot een volksopstand. De eerste overledenen op Moscowa werden opgegraven en teruggebracht naar het centrum van de stad, dicht bij de kerk. Wie nu op Moscowa komt, raakt onder de indruk van de mooie aanleg en de prachtige natuur, waardoor ook deze begraafplaats als verstild wandelgebied tot meditatie uitnodigt. Er zijn heel wat ‘struikelstenen’ te vinden, die de ogen opwaarts doen heffen.

Natuurbegraafplaatsen

Het lijkt erop dat de sterke groei van natuurbegraafplaatsen (nu zestien, maar in aanleg inmiddels nog eens 35) weer gaat tenderen in de richting van eeuwigdurende grafrust. Folders en sites geven dat ook aan. Ten bewijze citeer ik een aantal zinnen uit hun prmateriaal: ‘Als je bent waar je wilt zijn, ben je altijd op je plek. Natuurbegraven is relatief nieuw in Nederland. Hier vindt u na uw dood eeuwigdurende rust. Hier wordt extra natuur gerealiseerd. Zo verbindt natuurbegraven de dood met het leven. Daarbij past geen gedenksteen, hooguit een boomschijf met een gegraveerde tekst. U bespaart uw nabestaanden hier veel geregel. Hier vindt u op een natuurlijke manier eeuwige rust. Wij zijn onafhankelijk van cultuur, levensbeschouwing of religie. Alles in één keer geregeld. Tot in de eeuwigheid. Via GPS-coördinaten, die in de aankoopakte zijn opgenomen, vindt u de exacte plaats van uw geliefde terug.’ De kleine boomschijf biedt slechts ruimte voor naam en data, is na vijf jaar vergaan en mag nog éénmaal voor eenzelfde periode worden vernieuwd, maar daarna zijn de uiterlijke tekenen van het graf helemaal verdwenen. De kist moet volledig afbreekbaar zijn (bijvoorbeeld van bamboe of karton) en aan de kleding worden dezelfde voorwaarden gesteld als bij een crematie: alleen natuurlijke materialen, zoals zijde, wol, hennep, katoen, ongebleekt en ongeverfd of met natuurlijke verfstoffen. Geen synthetische kleding, ritsen, knopen of klittenband.

Weggewist

Een belangrijke kritische vraag bij deze natuurbegraafplaatsen (waarmee nu ook bestaande begraafplaatsen worden uitgebreid) is: moeten de namen van ons voorgeslacht en vaak ook hun geloofsbelijdenis op de steen echt binnen tien jaar zijn weggewist? Moeten we de bekende regel uit Psalm 103 ‘men kent en vindt hun standplaats zelfs niet meer’ zó letterlijk in vervulling laten gaan?

Bovendien liggen deze ‘natuurbegraafplaatsen’ vaak ver buiten stad en dorp en wordt een bezoek aan een graf en de gedachtenis aan ons voorgeslacht er niet door bevorderd. Het ‘gedenk uw voorgangers’ (Hebr.13:7) wordt visueel erg beperkt.

De terreinen zijn vaak prachtige bos- en heidegebieden, maar wat gebeurt er als het gehuurde perceel vol is? Wat blijft er over van de ‘eeuwige grafrust’, als het perceel een andere bestemming gaat krijgen? Om deze redenen lijkt het mij goed om over de keuze voor deze – op zichzelf aansprekende – manier van omgaan met onze doden eerst goed na te denken. Bij een bezoek aan Yad Vashem in Jeruzalem valt vooral op de aparte gedenkplaats voor de kinderen die in de oorlog zijn vergast en van wie de ‘standplaats’ nergens meer is terug te vinden. Maar de namen van deze ‘sterrenkinderen’ worden nog dagelijks genoemd.

Natuurlijk is het het belangrijkste als we mogen geloven dat onze namen geschreven staan in Gods archief (Openb.3:5, 13:8, 17:8), maar dat ontslaat ons niet van de christenplicht, waartoe Hebreeën 13:7 ons oproept.

Eeuwige toekomst

Het lijkt een onmogelijke tekst in de Bijbel: ‘De dag van de dood is beter dan de dag dat iemand geboren wordt.’ (Pred.7:1) Toch lezen we in de Bijbel meer dan eens over mensen, die ‘heengegaan zijn in goede ouderdom’ en zelfs ‘verzadigd van het leven’. Wie echt gelooft dat ‘onze tijden in Gods hand zijn’, mag die hand ook vertrouwen als Hij ons wenkt » voor de laatste reis. Mozes stierf volgens een alternatieve lezing van Deuteronomium 34:5 ‘na een kus van God’. Hoe teer liefdedaden en liefdeswoorden op het laatste traject ook kunnen zijn, bij wie zó wordt opgewacht, zijn de tranen snel gedroogd. Niet voor niets staat op de graven van de Hernhutters in Zeist heimgegangen. Dat eeuwig Huis is ook de plaats van liefdevolle hereniging. Op het graf van Willem van Oranje in de Nieuwe kerk in Delft staan de woorden: ‘Hier verwacht Willem van Oranje de wederopstanding der doden’.

In het nieuwe Jeruzalem is de vreemdelingschap vergeten, maar dat ontslaat ons er niet van om ook nu zorgvuldig om te gaan met Gods schepping. Er is in onze tijd veel aandacht voor ‘de integriteit van het menselijk lichaam’ en zelfs in wet- en regelgeving wordt opgeroepen om te waken over ‘de waardigheid van het menselijk lichaam’. Die waardigheid is toch niet voorbij als de geest het lichaam heeft verlaten?

Zeeën

Op het kleine Patmos was Johannes letterlijk door zeeën omgeven. Er waren ook nog andere ‘zeeën’ met veel dreiging. De zee van vervolging, van eenzaamheid, van rampen, die hij tot in detail moest beschrijven. Van al die zeeën laat hij ons weten dat ze er straks niet meer zullen zijn (Openb.21:1). En van allen van wie het lichaam door de zee is verzwolgen of tot stof is vergaan, gaf God hem het visioen: ‘de zee geeft de doden die in haar zijn, terug’ (20:13). Hoe we ons dat moeten voorstellen, gaat ons menselijk verstand te boven. Dat geldt ook van de ‘vrede van God’ (Fil.4:7), die er ook nu al door Zijn genade van tijd tot tijd mag zijn.

Zelfs al raken de namen van kinderen van God hier vergeten, Gods belofte uit Openbaring 14:13 blijft: dat ‘hun werken’ hen volgen, en tot die werken behoort ook de zorg voor allen die hen en ons zijn voorgegaan. En nóg belangrijker dan de liefde voor hun en onze namen is de liefde voor die ene Naam, die hemel en aarde verenigt te zaam.

Langgeleden zong David over zijn goede Herder, Die hem voor altijd Thuis bracht. Dat lied wordt gelukkig nog steeds, ook door en rondom hen die stervende zijn, gehoord, zoals bij Kinga Bán:

O Naam aller namen, aan U alle eer,

niets kan mij ooit scheiden van Jezus, mijn Heer,

geen dood en geen leven, geen moeite of pijn,

ik zal eeuwig zingen, dicht bij U zijn.

ds. P. Vermaat
ds. P. Vermaat