Waar bent u naar op zoek?

blog

De dominee, en de regie over zijn ambtelijke leven

Elk beroep een zegen

06-10-2015

Vroeger komt nooit terug. Dat geldt ook de wijze waarop het beroepingswerk in hervormde gemeenten gestalte krijgt. Gecompliceerder wordt het zeker. Meer dan ooit ervaar ik elk uitgebracht beroep als een kleine zegen, ongeacht de uitkomst.

Dezer dagen zocht ik, na het overlijden van ds. C.G. Geluk, naar de zondag waarop hij voor het eerst intrede deed, in 1977. In het nummer van <i>De Waarheidsvriend<p> waarin er verslag van gedaan werd, viel mijn oog op een stukje beroepingswerk, dat ons met elkaar te denken geeft. Ik neem het hier over.

Aangenomen naar:

Amersfoort: G.J. Wisgerhof te Bergschenhoek; Sommelsdijk: A. Beens te Wekerom, die bedankte voor Oosterwolde, Ridderkerk, Stellendam, Tholen (toez.) en Wapenveld (toez.); Veenendaal: drs. C.A. van der Sluys te Poederoyen, die bedankte voor Boven-Hardinxveld en Zwartebroek-Terschuur.

Wat valt op, behalve dat de naam van ds. Van der Sluijs ook toen al verkeerd gespeld werd? Dat deze jonge predikant uit Poederoijen binnen drie weken drie gemeenten bezoeken moest die een beroep op hem uitbrachten, dat hij daar in de eredienst moest voorgaan én de innerlijke rust moest vinden om tot een overwogen beslissing te komen. Voor ds. Beens gold dit in dubbele mate. Ik kan me zo voorstellen dat hij zich bijna veertig jaar later deze weken nog herinnert. Zes doordeweekse bezoeken, zes kerkdiensten elders. Niet na Pasen, maar midden in de winter.

Onevenredig verdeeld

Hét antwoord op de vraag waarom de vorige generatie predikanten diverse beroepen tegelijk ‘lieten komen’, heb ik niet. Door een hedendaagse bril gezien is het wel opvallend. Hoeveel kerkenraden worden er niet frequent mee geconfronteerd dat een te beroepen predikant voor een door hem vastgestelde tijd geen beroep overwegen wil, of slechts één beroep tegelijk ontvangen wil.

Respect voor die oudere generatie heb ik zeker. O ja, ook toen zal de zegen en de last van het beroepingswerk onevenredig verdeeld zijn, waardoor aan veel trouwe dienaars van het Woord gemakkelijk voorbijgezien werd. Daarom geen idealisering van de tijd die was. Maar dé (kwetsbare!) vraag mag niet ongenoemd blijven of de dominee geneigd is steeds meer de regie over zijn eigen ambtelijke leven, zijn roeping in de hand te nemen.

Eerlijke afweging

Met het benoemen van deze vraag bedoel ik niemand persoonlijk. Maar ieder die het betreft, mag er wel over nadenken, om voor het aangezicht van God tot een eerlijke afweging te komen. Een emeritus predikant schreef me onlangs: ‘Ik ben nog van de categorie: ‘Waar God je roept, daar moet je gaan.’ Dat betekende wel heel veel onrust in je leven en niet te vergeten in dat van je gezin.’

Uit deze woorden blijkt dat in de balans tussen het geestelijke aspect en zakelijke/praktische overwegingen – die door elkaar kunnen lopen – het volle pond gegeven werd aan het horen en gehoorzamen van een Stem. Waarom? Omdat het besef sterk leefde dat Hij Die roept, getrouw is, dat Hij het ook doen zal? Opvallend is dat voordat Paulus dit aan Timotheüs schrijft (1 Tim.5), hij spreekt over de God van de vrede, over een geheel oprechte geest.

Wanneer en waarheen

In gehoorzaamheid aan het Woord belijdt de kerk (Dordtse Leerregels): ‘Opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertieren verkondigers van deze zeer blijde boodschap, tot wie Hij wil en wanneer Hij wil; door wier dienst de mensen geroepen worden tot bekering en het geloof in Christus, de Gekruisigde.’ God bepaalt wanneer en waarheen, het zijn geladen woorden, die we niet mogen loslaten, ook om in aanvechtingen, in moeilijke momenten of tijdens het ervaren van weerstand tegen het Evangelie terug te kunnen vallen op Hem. Hij riep, Hij is getrouw. En als Hij spreekt, komt het met onze bezwaren goed.

Als we deze woorden in de mond nemen, weten we weer waarom aan het oproepen van de dominee om te solliciteren op een bepaalde predikantsvacature – gebruikelijk in de breedte van de Protestantse Kerk – bezwaren kleven, principieel en praktisch. De verzakelijking van het ambt kan onder ons ook op een sluipende wijze voortgaan.

***

En tegelijk, het leven in de kerk is gecompliceerd en onvolmaakt. Individualisering, secularisatie, een onbijbelse mondigheid – het zijn grote begrippen die alle van invloed zijn op de wijze waarop kerkenraden een predikantsvacature (mogen) invullen. Het te lopen beroepingstraject is erg lang en intensief geworden, terwijl de vanzelfsprekendheid wat betreft de continuïteit van de predikantsplaats er zeker niet overal is. Daarom ben ik elk uitgebracht beroep gaan zien als een teken van Gods trouw.

Middelen

In die context betekent het geestelijke karakter van het beroepingswerk niet dat kerkenraden, predikanten, proponenten ‘de middellijke weg’ niet bewandelen mogen. Zo werkt God immers in de regel. Als alle bij onze tijd passende en in onze tijd nodige instrumenten om een gemeente en dienaar bij elkaar te brengen maar gedragen worden door en voortkomen uit het besef dat uiteindelijk de Stem van de levende God de doorslag geeft. De roeping van Hem legt zoveel meer gewicht in de schaal dan de uitdaging voor ons.

Wat in het christenleven geldt, is ook waar voor Zijn knechten: ‘Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn gedachten dan uw gedachten.’ (Jes.55)

Proponenten

Die middelen zijn divers, ook omdat er diverse groepen in de kerk zijn die uit persoonlijke betrokkenheid het beroepingswerk volgen. In de kring van de Gereformeerde Bond zijn er momenteel ongeveer 25 proponenten (dat is meer dan de voorbije jaren). Toen eerder dit jaar in ons blad de vraag gesteld werd of een mogelijke ruiling van standplaats door oudere predikanten past bij het geestelijke karakter van het beroepingswerk – in het oktobernummer van <i>Kerkinformatie<p> stelt ds. G. van Meijeren deze vraag ook – vroeg iemand me om eveneens oog te hebben voor zoveel geroepen predikanten die werkloos aan de kant staan, mensen die door de kerk ooit toegelaten zijn tot de bediening van het Woord.

Blokkades

Zo is de praktijk: de één heeft de studie afgerond en verlangt naar een gemeente, de ander ervaart na acht of meer jaren graag een andere gemeente te gaan dienen – wat overigens beslist niet voor alle dominees geldt die ergens lang staan –, een derde is beroepbaar en heeft liever dat kerkenraden hem even voorbijzien, een vierde is op leeftijd en lijkt door de gemeenten vergeten. Hoe gaan we – ik ga vandaag voorbij aan het perspectief van de kerkenraad – om met zulke diverse situaties? Op een geestelijke wijze, in afhankelijkheid van God. En dat betekent: ‘Bid en werk’. Dat is geen bijbeltekst, maar een waardevolle leefregel van de Benedictijnse monniken.

Onze afhankelijkheid van Hem mag daarom gepaard gaan met het aandacht geven aan dingen die we lastig vinden, waar we minder ervaren of bedreven in zijn. Meer dan ooit biedt de kerk hiervoor mogelijkheden, zodat onnodige blokkades om in een gemeente te dienen opgeruimd kunnen worden.

Voor het voetlicht

Omdat een van die blokkades kan zijn dat proponenten voor de kerkenraden onbekend zijn, besloot de redactie van <i>De Waarheidsvriend<p> hen in de toekomst meer dan in een enkele regel bij de beroepbaarstelling voor het voetlicht te brengen, als ze daar prijs op stellen. Op een wijze die past bij kerkelijk werk. Het is een kleine poging om kerkenraad en proponent van dienst te zijn.

***

In Mattheüs 9 en Lukas 10 zegt de Heere Jezus tegen twaalf discipelen en zeventig andere volgelingen dat de oogst groot is en er weinig arbeiders zijn. In de Bijbel is de oogst het beeld van de grote dag van het komende oordeel, waarop God de Zijnen verzamelt in Zijn schuur. Die oogst is nu gaande, waar mensen het Evangelie van genade horen en tot geloof komen. Daarom leert de Heiland ons dat we te bidden hebben om arbeiders in Zijn oogst, om geroepen werkers in het Koninkrijk van Christus.

Gebed

In de eredienst en in onze binnenkamer mag het gebed plaatshebben om deze arbeiders, om hun roeping én om hun toerusting – ook om de mogelijkheden in ons land om jonge mensen in een samengaan van wetenschap en vroomheid te kunnen blijven vormen. Zal God de roeping dan niet bevestigen in het aanwijzen van een plaats om te werken?

P.J. Vergunst