Feest van genade
Wie gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar wie ziek zijn. Markus 2:17
Jezus zorgt voor vreugde en geeft aanleiding voor een feestmaal. Tegelijkertijd roept Zijn komst ook verzet en ergernis op. Zijn we klein genoeg om van Zijn genade te leven?
In Markus 2 lezen we over Levi. Zijn andere naam is bekender: Mattheüs. Hij is de schrijver van het Mattheüsevangelie. Ook de evangelist Markus vertelt over hem en hoe hij een discipel van Jezus is geworden.
Geroepen
Het gebeurt onderweg. Jezus ziet Levi en Hij zegt: Volg Mij. Net zoals Hij dat eerder tegen Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes had gezegd (Mark.1: 16-20). Toch is het deze keer anders. Want Petrus en die andere discipelen waren vissers, maar Levi is een tollenaar. Tollenaars hadden in Israël geen goede naam. Ze hoorden bij de ‘slechte mensen’. Dat was ook wel te begrijpen, want ze deden hun werk voor de Romeinse bezetters. Bovendien maakten ze vaak misbruik van hun positie en vroegen ze meer dan nodig was. Jezus lijkt hier niet aan te denken. Ook al hoort Levi er voor de mensen niet bij, hij mag wel bij Jezus horen, discipel van Hem zijn.
Jezus’ stem horen
Mooi hoe Markus dat beschrijft. Jezus ziet Levi in het tolhuis zitten en zegt: Volg Mij! En Levi staat op en volgt Hem. Waarschijnlijk had Levi al eerder over de Heiland gehoord en misschien ook wel eerder naar Hem geluisterd en is het niet in één keer gegaan. Dat was bij Petrus en de anderen ook gebeurd (zie bijvoorbeeld: Joh.1:41-43). Maar Markus benadrukt de macht van Jezus’ woord. En daar begint het toch mee als je gelooft en je aan Jezus mag toevertrouwen? Geloven, dat is niet: ik heb zo gezocht, ik ben zo met God bezig, ik heb zo goed geluisterd. Geloven dat is dat je de stem van Jezus hebt gehoord en daar antwoord op geeft. Daar antwoord op móét geven. Hij is de eerste. Hij roept je. Dat is het geheim. Anders was je nooit achter Hem aangekomen, was je gewoon blijven zitten.
Feest
Dan lezen we over een feest(maal) in het huis van Levi. Zo blij is hij dat hij Jezus heeft leren kennen en Hem mag volgen. Hij heeft heel wat van zijn vrienden uitgenodigd: andere tollenaren en ‘zondaars’ (vs.15), mensen die bekend staan als slechte mensen. En Jezus is er ook, samen met Zijn discipelen. Kan dat wel? Dat is de vraag van de schriftgeleerden en de Farizeeën. Dit is een heel andere groep mensen, niet de slechte mensen maar juist de goede mensen. Zo staan ze bekend: als mensen die heel serieus met God en met de dienst van God en de geboden van God bezig zijn. Op zich is dat prijzenswaardig. Ze begrijpen echter niets van Jezus en van wat Hij doet. Ze zeggen: Hoe kan Hij nu eten met zulke mensen? Misschien hebben ze wel gedacht aan Psalm 24. ‘Wie zal de berg van de Heere beklimmen? Wie zal staan in Zijn heilige plaats? Wie rein is van handen en zuiver van hart.’ (Ps.24:2,3). Hoe kan deze Rabbi dan zomaar tussen deze mensen zitten? Is Hij niet bang om vuil te worden?
Dokter
Nee, gelukkig niet. Stel je voor dat Jezus alleen maar gekomen was voor ‘gezonde’ mensen. Ben je ziek? Het spijt me, dan kan Ik je niet helpen. Of: Besef je wel hoe vuil je bent? Dan moet Ik toch ver bij je vandaan blijven? Straks word Ik ook vuil. Dat is het ‘evangelie’ van de Farizeeën. God helpt de goede mensen, de mensen die meevallen of in ieder geval niet te ver gaan. Maar Jezus zegt: Nee, Ik ben juist gekomen voor verloren mensen. Voor mensen als Levi. Om hen een nieuw leven te geven. ‘Wie gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar wie ziek zijn.’
Het valt niet mee om dat eerlijk toe te geven. Voor die schriftgeleerden en Farizeeën misschien nog veel moeilijker dan voor Levi. Toch vraagt de Heere Jezus het. Zijn jullie ziek? Hij vraagt het ook aan ons. Ben je ziek? Kom dan bij Mij. Ik maak je beter. Dat beloof Ik. Ik heb er zelfs Mijn leven voor overgehad.