Waar bent u naar op zoek?

Geboeid door de cultuur

dr. A.A.A. Prosman
Door: dr. A.A.A. Prosman
21-07-2022

Dr. G. van Meijeren promoveerde onlangs aan de Protestantse Theologische Universiteit op een studie over de Leidse hoogleraar Praktische theologie F.O. van Gennep (1926-1990). Het is bevreemdend dat Van Meijeren de cultuurtheoloog op bepaalde punten kritiekloos volgt.

Een jarenlang onderzoek resulteerde in een boeiend geschreven dissertatie. Daarmee wil ik hem graag feliciteren. De dissertatie van ds. Van Meijeren, classispredikant in Zuid-Holland Zuid, richt zich specifiek op de brede literaire belangstelling van Van Gennep. Dat maakte zijn onderzoek niet eenvoudiger. Ook het recenseren van deze studie wordt daardoor vrij lastig, want letterkunde is niet ieders vak. Wat de recensent wel moet doen, is nagaan wat het theologisch gehalte is van dit onderzoek. Dat wil ik dan ook proberen te doen in deze bespreking.

Omhelzing

Dat Van Gennep zo geboeid was door de cultuur, had uiteraard met zijn persoonlijke interesse te maken maar het zit dieper bij hem. Het hart van zijn theologie is om kerk en cultuur met elkaar te verbinden.

Soms denk je: wordt die band niet te innig? Kent de Bijbel ook zo’n omhelzing van de cultuur? Wordt zijn theologie niet zo breed dat het een universele, grenzeloze theologie wordt?

Literatuur

Het boek bestaat uit drie delen: ‘opmaat’, ‘gesprekken met literatuur’ en ‘opbrengst en betekenis’. Deze drie delen zijn verdeeld over elf hoofdstukken. Hoofdstuk 2 bevat een biografische schets van Van Gennep. Die is boeiend om te lezen. Tijdens de oorlog volgt Van Gennep catechisatie bij ds. J.C.A. Fetter, die, naar ik begrijp, niet de geloofsleer onderwees, maar met de catechisanten Dostojewski las. In onze tijd is dat niet voor te stellen. Deze kennismaking met de literatuur was voor de jonge Van Gennep van betekenis en was een van de redenen die hem deed besluiten om theologie te gaan studeren. Zoals gezegd, is de focus van Van Meijerens studie gericht op de grote literatuur (Dostojewski, Tolstoj, Camus) en de vraag wat dat gedaan heeft met de theologie van Van Gennep. Het tweede deel is geheel gewijd aan de vraag hoe Van Gennep literatuur las en welke plaats hij daaraan toekende in zijn werk als hoogleraar Praktische theologie. Het derde deel zou het meest theologische deel moeten zijn, want in dat deel wil Van Meijeren tot een evaluatie komen. Toch is daar de theologi-sche inbreng beperkt. De enige theoloog met wie Van Meijeren in gesprek gaat, is zijn promotor Erik Borgman.

Cultuurtheologie

Dat Van Meijeren het net breed uitwerpt en zich met deze dissertatie op het veld van de cultuur beweegt, zie ik als een sterk punt. De vraag is niet of je je met de cultuur moet bezighouden maar wel: hoe? Op dit punt wil ik deze bijdrage toespitsen. Van Gennep was een cultuurtheoloog. Maar wat is cultuurtheologie? Dat lijkt mij de kern van deze studie. Daarom is het jammer en een gemiste kans dat dit begrip niet uitgewerkt wordt en ook niet gedefinieerd wordt. De lezer krijgt de indruk dat cultuur zo ongeveer samenvalt met literatuur – eventueel iets breder: kunst. Is dat niet te smal? Was Augustinus’ grote werk De stad van God ook geen diepgravende cultuurtheologie?

Ik mis hier een heldere begripsomschrijving en ik mis die ook als het gaat om de vraag wat Van Gennep bedoelt met het gelijkenisachtige karakter van de openbaring. Een citaat verduidelijkt deze vraag: ‘Met Bertolt Brecht gelooft Van Gennep in de zeggingskracht van de gelijkenis, die ons in het verhaal betrekt en verandert. Hier tekent zich mijns inziens een parallel af tussen de roman en de bijbelse verkondiging. In de roman, zegt Van Gennep, gaat het om een niet-uitgesproken boodschap, iets onzegbaars dat de lezer overkomt. Op die manier krijg je er deel aan. Parallel daaraan word ik als hoorder ook door de gelijkenis in het verhaal betrokken en ingewijd in het Messiasgeheim (p.245; cursief van AP).

Openbaringskarakter

Van Meijeren sluit zich hierbij aan: ‘Voor mij schuilt Van Genneps relevantie op dit punt in zijn aandacht voor de veranderende kracht van verhalen. Het is de roman die de lezer als een rivier meeneemt en naar een nieuwe plaats draagt. Het is de gelijkenis, die ons – al of niet in een preek – verandert en betrekt in de beweging van Gods toekomst’. (p.309)

In een paar zinnen wordt veel gezegd. Literatuur en openbaring worden hier op elkaar betrokken én ook met elkaar verbonden. Dit luistert nauw. Literatuur vertoont gelijkenis met de Woordverkondiging. Dat is nogal wat. Het gaat om niets minder dan om het openbaringskarakter van literatuur. Voor mij blijkt hier dat Van Gennep een vrijzinnig theoloog was en het bevreemdt mij dat Van Meijeren hem daarin kritiekloos volgt. ‘Wat betekent Van Genneps benadering voor de literatuur?’, vraagt Van Meijeren (p.318). Zijn antwoord is onder andere ‘herwaardering van literatuur als drager van een morele boodschap’. Een ander punt dat Van Meijeren noemt, is dat Van Gennep ons leert ‘openheid en gevoeligheid te ontwikkelen voor plaatsen waar de Naam oplicht’ (cursief van AP). Dat wil dus zeggen dat we oog moeten krijgen voor plaatsen waar in de seculiere literatuur de Naam oplicht.

Andersom

Twee opmerkingen hierbij. Ten eerste vraag ik mij af of literatuur zomaar als drager van een morele boodschap gekwalificeerd kan worden. Cicero schreef ook literatuur, maar het martelen van mensen, de talloze kruisigingen vlak bij hem in de buurt, lieten hem onberoerd. Wat moraal is, leren we uit de Thora en niet uit het werk van seculiere schrijvers. Wat dat betreft kunnen zij niet onze gidsen zijn. Zou het niet andersom zijn? Wat zij te berde brengen over verstikkende structuren, over bruut machtsmisbruik, over anonieme machten en dergelijke, zijn dat geen restanten van een bijna uitgedoofde christelijke cultuur?

Ander taalveld

Het tweede: over het ontwikkelen van gevoeligheid voor ‘plaatsen waar de Naam oplicht’. Is dit een verschrijving of komt het door een tekort aan heldere theologie of lees ik niet goed? Dat in het werk van verschillende auteurs direct of indirect naar God of naar religie verwezen wordt, zal zo zijn. God openbaart Zich op allerlei manieren en op allerlei plaatsen, maar dat is nog iets anders dan dat Zijn Naam in de literatuur kan oplichten. Zijn Naam is Zijn intieme openbaring. Dat is niet hetzelfde als waarover Paulus in Romeinen 1 spreekt. Daar gaat het over een algemene scheppingsopenbaring, maar de openbaring van de Naam is iets anders. De Naam werd aan Mozes bekendgemaakt en Christus heeft de heilige Naam in Zijn diepste wezen onthuld en ontvouwd. Ook de kerk kan niet claimen dat daar de Naam present is. We kunnen alleen bidden om die presentie. Ik voel een sterke doorwerking van de theologie van Van Gennep in Van Meijerens dissertatie. Bijvoorbeeld als Van Gennep zegt dat het diepste wezen van Jezus Zijn ‘overmachtige weerloosheid’ is (onder andere op p.61). Is dat zo? Trekt dat de christologie niet scheef? Jezus was niet weerloos, Hij was gehoorzaam. Hij bracht het offer. Dat is een heel ander taalveld. Waarom worden hier geen vragen gesteld?

Van Gennep hield wel van een ‘fikse ruzie’ (p.308). Eerlijk gezegd had zo’n fikse ruzie het boek wel spannender gemaakt. Maar wat niet is, kan komen: een studiedag zou de vele vragen die hier opdoemen, kunnen verhelderen.

dr. A.A.A. Prosman
dr. A.A.A. Prosman