Waar bent u naar op zoek?

blog

Gemeente en ambt

20-07-2015

Met een zoektocht naar de fundering van het ambt in het Nieuwe Testament betreden we een terrein met voetangels en klemmen.

Met een concordantie alleen lukt het niet om zicht te krijgen op het ambt. Het woord ambt zoals wij dat nu gebruiken, treffen we in het Nieuwe Testament slechts tweemaal aan: ‘als iemand verlangen heeft naar het ambt van opziener (<i>episkopè<p>), begeert hij een voortreffelijk werk’ (1 Tim.3:1) en ‘Laat een ander zijn ambt als opziener nemen’ (Hand.1:20; een citaat uit Psalm 109:8 naar aanleiding van de opvolging van Judas).

Efeze 4:1-16 is voor ons onderwerp een zeer centrale perikoop, omdat Paulus hier niet alleen de verhouding tussen Christus en de gelovigen aan de orde stelt, maar ook de verhouding tussen de gemeenteleden en degenen die een taak moeten vervullen die wij nu aanduiden met het woord ambt.

In hoofdstuk 1 lezen we al dat de Vader Zijn Zoon ‘als hoofd over alle dingen gegeven heeft aan de gemeente, die Zijn lichaam is’ (Ef.1:22v). In het vierde hoofdstuk gebruikt de apostel opnieuw het beeld van lichaam en hoofd. Hij schrijft: ‘Van Christus uit wordt het hele lichaam samengevoegd en bijeengehouden door elke band die ondersteuning geeft, overeenkomstig de mate waarin ieder deel werkzaam is. Zo verkrijgt het lichaam zijn groei, tot opbouw van zichzelf in de liefde’ (v.16). De verhoogde Christus deelt gaven uit aan Zijn lichaam.

Onderlinge verbondenheid

In vers 7 – ‘Maar aan ieder van ons is de genade gegeven naar de maat van de gave van Christus’ – ga ik ervan uit dat met ‘ieder van ons’ de afzonderlijke leden van de gemeente bedoeld worden. De wijze waarop de Heere gaven uitdeelt, zorgt ervoor dat de gelovigen elkaar nodig hebben. Paulus heeft dit breed uitgewerkt in 1 Korinthe 12.

Calvijn heeft in zijn commentaar op Efeze 4:7 opgemerkt dat Christus niemand op zo’n volmaakte wijze gaven schenkt dat hij geheel met zichzelf tevreden zou kunnen zijn en van anderen afgezonderd zou kunnen leven. Hij schenkt ieder de gaven in een zekere mate, zodat zij alleen in de onderlinge verbondenheid voldoende hebben om het lichaam in stand te houden. Elk lid heeft zijn aandeel bij de opbouw van de gehele gemeente; niemand is overbodig.

Gaven

Tegelijkertijd worden naast ‘ieder van ons’ (v.7) even later ‘sommigen’ apart genoemd: apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars (v.11). Hun gave is bedoeld voor allen: ‘om de heiligen toe te rusten tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus’ (v.12).

Deze mensen die in Efeze 4 zeer algemeen als ‘gaven’ aangeduid worden, zijn geen anderen dan die wij vandaag als ambtsdragers kennen. Hoe komen nu de gaven die ‘sommigen’ geschonken zijn, ten goede aan het geheel van de gemeente? Paulus zegt daar iets over in vers 16 op een wijze die voor mensen van de 21e eeuw niet direct inzichtelijk is.

Pezen

Vanuit Christus Die het Hoofd is, wordt het hele lichaam samengevoegd en bijeengehouden door ‘elke band die ondersteuning geeft’. Bij hoofd en lichaam komt nu een specifiek medische term: pees of band.

In de Oudheid zagen mensen de pezen niet slechts als verbindingsschakels tussen de ledematen, maar ook als toevoerwegen voor het voedsel naar de verschillende ledematen van het lichaam. Zo wordt het beeld nog rijker. Niet alleen de eenheid van de gemeente wordt hiermee verwoord, maar ook de groei door het voedsel dat via de pezen bij de ledematen terechtkomt.

Binnen het geheel van de gemeente zijn de ambten gegeven om te coördineren, zodat ieder op zijn of haar plaats het beste tot zijn recht komt met de unieke gaven die Christus geschonken heeft. Tegelijk moeten de leden van het lichaam gevoed worden, want groei zonder toevoeging van voedsel is onmogelijk.

IJkpunten

We zien twee ijkpunten dan wel toetsstenen:

• kunnen de gaven die Christus schenkt tot ontplooiing komen? Laten de ambtsdragers de gelovigen op de juiste wijze functioneren?

• groeit de gemeente in haar geheel naar Christus, Die het Hoofd is?

Zo bezien zijn de ambten geen concurrenten van het charisma en staat het ambt niet boven de gemeente. ‘Het ambt staat in de gemeente en de ambtsdragers staan naast de gelovigen’, heeft prof. J. Versteeg ooit opgemerkt.

In het licht hiervan verbaast het niet dat in het Nieuwe Testament <i>diakonia<p>(dienst) het woord is dat gebruikt wordt als ambtsaanduiding. Wie in het ambt dient, doet niet anders dan Christus navolgen, Die van zichzelf getuigd heeft: ‘zoals ook de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen’ (Matt.20:28).

Bijbelse beelden

Bij ons nadenken over Hoofd, lichaam en pezen is al duidelijk geworden dat we niet over de ambten kunnen spreken los van de gemeente. Het beeld van hoofd en lichaam is een van de beelden die in het Nieuwe Testament gebruikt worden om duidelijk te maken wat de gemeente is.

Andere beelden zijn kudde, akker, volk, bruid en tempel. Deze beelden laten iets zien van de rijkdom van de gemeente, waarbij telkens één facet naar voren wordt gehaald.

Het beeld van het hoofd maakt heel goed duidelijk dat de gemeente niet het eigendom van de ambtsdragers is. In de eerste hoofdstukken van het boek Handelingen blijkt dat de gemeente niet gesticht is door de apostelen. Aan het einde van Jezus’ leven hebben zij een duidelijke opdracht ontvangen: ‘Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen’ (Matt.28:19).

Het effect van hun werk is de vorming van gemeenten, maar hun opdracht luidde niet om daar waar zij kwamen gemeenten te stichten.

Niet geïsoleerd

In Handelingen 1 en 2 staat het gebed om de Geest centraal. In verband met de verkiezing van de opvolger van Judas hebben we reeds het woord <i>episkopè<p> genoemd. Petrus neemt het initiatief voor deze verkiezing, maar het is een zaak van de 120 in hun geheel.

Op de vijftigste dag wordt de Geest op ‘allen’ uitgestort. Petrus duidt de dingen die gebeuren op het tempelplein vanuit het profetisch getuigenis.

Later probeert een echtpaar de gemeente te bedriegen. Rond Ananias en Saffira zien we het ambt functioneren als ontmaskerende instantie.

Zowel bij de aanstelling van degenen die wij nu diakenen zouden noemen in Handelingen 6, als bij het zogenaamde apostelconvent in Handelingen 15 wordt duidelijk dat de apostelen en oudsten functioneren samen mét de hele gemeente. We zien hier een patroon zichtbaar worden dat ons ervoor moet bewaren dat de ambten geïsoleerd tegenover de gemeente zouden komen te staan.

Kerkorde

Deze verhouding tussen gemeente en ambt zien we ook terug in de opbouw van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland. Pas nadat gesproken is over de gemeente die geroepen is tot de dienst aan het Woord van God, komen de ambten en de ambtelijke vergadering aan de orde (artikel IV-1-3).

Er is sprake van een wisselwerking tussen ambt en gemeente. De verkondiging en het horen van het Woord scheppen de gemeente. De gemeente gaat vooraf aan het ambt en het ambt heeft de opdracht de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren.

W.H.Th. Moehn

Dr. W.H.Th. Moehn is predikant van de hervormde wijkgemeente Centrum van de protestantse gemeente te Hilversum.