blog
De kern van Graaflands theologiseren
Genade alleen
Waar dr. Graafland zich ook mee bezighield, steeds wilde hij het naadje van de kous weten. Hij legde zijn oor te luisteren, stelde scherpzinnige vragen en zocht naar de kern. Maar wat is de kern van zijn eigen theologiseren?
In een passage die professor Graafland ruim veertig jaar geleden neerschreef in Luisterend leven, horen we naar mijn inzicht heel geconcentreerd wat hem als theoloog bewoog. ‘Wij leren God niet kennen door te weten wat er in de Bijbel staat. Maar wij leren Hem kennen doordat God zelf actueel in Zijn woord op ons toe komt, zodat Hij aanwezig is in ons leven en wij Hem kennen in een persoonlijke omgang met Zijn woord en daarin met Hem zelf.’
Diepgravend
Voor wie hem heeft gevolgd op zijn gang door kerk en academie, kan het geen twijfel lijden dat Graafland met zijn wetenschappelijk onderzoek en onderricht de bijbelse vroomheid wilde dienen. Deze pastorale gerichtheid maakte zijn wetenschappelijke inzet des te gretiger. Ooit deed hij de confidentie dat hij elke morgen, na het meditatieve moment, weer met graagte en nieuwsgierigheid zijn onderzoek ter hand nam.
Zo vergaarde hij een schat aan kennis en verkreeg hij een eruditie die zowel breed als diep was. Zijn specialisme lag, zoals bekend, op het terrein van het gereformeerd protestantisme. Maar vanuit dit centrum verkende hij een wijde omtrek.
Die verkenningstocht was zelden vluchtig en nooit oppervlakkig, maar gedreven en diepgravend. Graven deed hij. En hij deed zijn familienaam eer aan. Waar hij zich ook mee bezighield, steeds wilde hij, kritisch als hij was, het naadje van de kous weten. Of het nu Thomas à Kempis was of Luther, Calvijn of Comrie, Berkhof of Van de Beek, hij legde zijn oor te luisteren, stelde scherpzinnige vragen en zocht naar de kern. Had ook zijn eigen theologie een kern? Op het gevaar af dat mijn benadering wat subjectief is, waag ik het erop en doe ik bij deze gelegenheid een poging het antwoord op het spoor te komen.
Verkiezing
Hoewel Graafland in de keuze van zijn onderzoekthema’s niet eenkennig was en niet alleen publiceerde over de reformatoren en tal van piëtisten, maar ook over christologie, kerk, kinderdoop, ambten, hermeneutiek en nog zoveel meer, ging zijn fascinatie van meet af aan uit naar de verhouding van verkiezing en verbond. Aan die thematiek wijdde hij hele reeksen colleges en een serie lijvige publicaties van dogmahistorische aard. Wat zat daar achter?
Wat hem dreef was veel meer dan dogmatische en historische interesse. Achter heel dit vakmanschap school een hart dat was aangeraakt van Hogerhand, geraakt door de belofte van het Evangelie, geworven door Gods genade in Christus, en bedorven voor alles wat de betrouwbaarheid van het Woord in diskrediet brengt.
Heel zijn ‘verkiezingsoeuvre’ bevat scherpe kritiek, maar het is een kritiek die opruimt wat de gang van de genade stremt. Dat wil zeggen, enerzijds protest tegen een leersysteem waarin God verward wordt met het lot, anderzijds hulde aan Gods genade die werkelijk welmenend en onvoorwaardelijk is. God is geloofwaardig (dat is: ons geloof waard) en Zijn verbondsbelofte is betrouwbaar.
Wie onder de dressuur van schoolse logica hieraan morrelt, ondermijnt de fundering van het christelijk geloof. En pseudorechtzinnigheid vraagt nu eenmaal om ontmaskering.
Zekerheid
Het gaat hier om een zaak van hoge ernst en urgentie. Wat in het geding is, had Graafland al aangegeven in titel en thema van zijn dissertatie: De zekerheid van het geloof (1961). Naar mijn indruk stuiten we hier op de binnenste kern van zijn theologische passie.
Het ging hem om het wonder dat God Zich in Christus door het Woord te kennen geeft, zó zeker en gegarandeerd dat een mensenkind met al zijn twijfels en labiliteit zijn ankergrond vindt in de beloften van het evangelie, die even stabiel zijn als hun Zegsman. Gods Geest staat ervoor in.
Het brandpunt van Graaflands theologisch elan lijkt mij gelegen in de pneumatologie. Hiermee doel ik op zijn verwondering over de verborgen werking van de Heilige Geest, die al wat Christus sprak en deed en is, door het geloof toe-eigent aan het hart en een gemeenschap sticht die elke twijfel zowel aan Gods belofte als aan eigen aandeel uitbant.
Als Graafland daar een boekje over opendeed, was hij in zijn element en wellicht op zijn best.
Heilige Geest
In Luisterend leven wijdde hij aan het werk van de Geest tere en treffende woorden. God laat Zich ontmoeten. Het is een ontmoeting die strikt van één kant komt en van Hem uitgaat. Maar het leidt tot wederzijds contact, een intieme wederkerigheid.
De Geest werkt hierbij niet buiten en boven het Woord, maar erin en erdoor. Het Woord, de Geest en Christus: zij vallen weliswaar niet samen, maar wel gáán zij samen. Het is Christus’ Geest Die de afstand van ruimte en tijd overbrugt en ons ‘gelijktijdig’ maakt met wat veraf en weleer is geschied.
Dan is het evangelieverhaal niet langer een relaas uit het verleden waarbij ik als belangstellende aan de kant kan staan, maar een gebeuren waarin ik als belanghebbende betrokken raak. De Geest neemt me in het Evangelie bij de hand, om op de kruispunten halt te houden: Bethlehem, Gethsemane, Gabbatha en Golgotha.
Rembrandt had dat begrepen. Onder de lieden die Jezus aan het kruis sloegen, portretteerde hij zichzelf. Medeplichtig! Maar ook onder degenen die Hem eerbiedig van het kruis afnamen, herkennen we dezelfde Rembrandt. Liefdevol! Simul iustus et peccator.Dat is het wat de Geest ons leert geloven en belijden: Hij gestorven door mij en nochtans voor mij.
Objectieve kant
Graafland noemt dit met een wat beladen term de ‘objectieve’ kant van het geloof en herinnert aan Kohlbrugge, die vertelt in Bethlehem en op Golgotha wedergeboren te zijn. Wijselijk tekent Graafland hierbij aan dat men deze geloofsgestalte niet laatdunkend als een intellectuele redenering moet verslijten, maar dat het een bij uitstek bevindelijke geloofsdaad betreft, ‘waarin dit bevindelijke juist daaruit bestaat dat het niet identiek is met allerlei geestelijke ervaringen, maar dat het juist tegen al deze ervaringen ingaat of zonder deze bestaat, omdat de gelovige uitsluitend zijn houvast vindt buiten zichzelf in Jezus Christus’.
Maar Graafland vestigt de aandacht ook op een andere zijde van het geloofsleven. Hoe waar en troostvol het ook is dat het (aangevochten) geloof zijn anker uitslaat in het daar en toen volbrachte heil (gedane zaken nemen geen keer!), Christus is ook hier en heden de Heiland van ons hart. Hij Die eenmaal vóór en óm ons stierf en opstond, is ook heden mét en bij ons, alle dagen. Sterker, Hij maakt woning ín ons.
Geloofs-werkelijkheid
Graafland noemt dit een ‘geloofs-werkelijkheid’, waarbij het accent zowel op het eerste als het tweede lid van de samenstelling valt. Het is een gelóófswerkelijkheid, die men nooit kan demonstreren ‘voor het logisch ingestelde denken.’ Het blijft het geloofsgeheim ‘van een zien van de Onzienlijke’.
Maar dit neemt niet weg dat het een geloofswérkelijkheid is, ‘een blij makende zekerheid van Gods genadevolle nabijheid, een reële ervaring van de werkelijkheid van God’.
Door het getuigenis van de Geest in het hart ontvangen wij de vrijmoedigheid om onze eigen nieuwe naam te noemen: kind van God. Het vormt de weerklank op de naam die de Geest der adoptie ons op de lippen legt: Abba, lieve Vader.
Het is Graafland niet ontgaan dat Paulus er in Galaten 4 nog een opmerkelijk accent aan toevoegt. Daar is het namelijk de Geest Zelf Die in ons roept: Abba, Vader. ‘Daarmee wil gezegd zijn dat het kennen en het aanroepen van de Vader nooit zó het bezit wordt van de gelovige, dat hij er min of meer vanzelfsprekend over kan beschikken.’ Het is de Geest die het ons toeschikt.
De vertrouwelijkheid met God blijft dan ook gedragen door ‘een allerdiepst gevoel van vreugde én van deemoed’. Daar verstaan we iets van het wonder dat ons kennen van Hem gegrond is in het kennen van Hem die ons eerst heeft liefgehad, van eeuwigheid. Zijn liefde was de onze een eeuwigheid voor. ‘Hier beleven we onze verkiezing. Dat behoort tot de diepste vreugde van het kennen van God. Wij worden erdoor tot aanbidding en lofprijzing gebracht.’ Het is de verborgen omgang, die uitmondt in verwondering.
Het lijkt mij geen toeval dat Graaflands laatste uitgeschreven (maar niet meer uitgesproken) preek gaat over de verborgenheid des Heeren die voor hen is die Hem vrezen.
Genade alleen
Graaflands kritische vragen bij de Dordtse dubbelepredestinatieleer zijn bekend. Men zou hem onrecht doen, die vragen te verdoezelen. Maar groter onrecht zou men plegen door hem remonstrantse intenties toe te dichten. Met het grondpatroon van Dordt stemde hij ondubbelzinnig in.
Zelf formuleerde hij het ooit op deze manier: ‘Beslissend is of we verstaan waar het de Dordtse Leerregels om te doen is geweest. De zaak waarom het draait, is dat zij hebben willen belijden dat er nooit van de mens uit een mogelijkheid is, dat hij bij God terechtkomt. En die onmogelijkheid blijft er, wanneer zou worden gesuggereerd dat God en mens elkaar tegemoet moeten komen. Ook dat is gezien de zondige realiteit waarin de mens zich bevindt uitgesloten.’
God komt tot de mens, niet een eindweegs, maar helemaal. En dan niet alleen wervend en adviserend, maar inwinnend en wederbarend, herscheppend en renoverend. Het is genade om genade te ontvangen, ook om het te aanvaarden.
Binnengeleid
Van deze genadige God moest en mocht mijn leermeester het hebben, in leven en in sterven. Enkele dagen voor zijn heengaan namen we afscheid. Ik zie hem nog liggen. Sprakeloos, hulpeloos. Hij die zoveel had geschreven en gezegd kon geen woord meer uitbrengen. Wat resteerde hem? De kern: genade alleen en helemaal. Die was hem genoeg en droeg hem opwaarts. Een onvergetelijk mens was heengegaan. Waarheen? Heimgegangen. Binnengeleid in het oord waar het geheim tot in de laatste kern onthuld zal zijn en waarnaar hij verlangde.
Zijn omvangrijke verbondstrilogie sloot hij in 1996 af in de verwachting ‘dat hoewel we nu nog leven in het geloof en er daarom zoveel vragen overblijven die geen volkomen beantwoording krijgen, ons geloven eenmaal zal mogen overgaan in aanschouwen. Dan zullen we de God van het verbond mogen kennen zoals wij door Hem van eeuwigheid gekend zijn.’
A. de Reuver
Dr. A. de Reuver uit Serooskerke is predikant en emeritus hoogleraar gereformeerde godgeleerdheid vanwege de Gereformeerde Bond.