Toen het erom ging spannen, sprak Mordechai zijn nichtje aan op haar verantwoordelijkheid vanwege haar positie op dat moment. Esther toonde zich bereid om die op zich te nemen. Zo mogen ook wij op onze plek en in onze tijd Gods roeping zien en aanvaarden.
Als christenen, ook als ambtsdragers, weten wij ons verbonden met de Kerk van God van alle tijden en plaatsen. Wij staan op de schouders van ons voorgeslacht. Tallozen zijn ons voorgegaan. En als de Heere Jezus nog niet teruggekomen is, zullen anderen onze plaatsen innemen. Wij zijn ‘voorbijgangers’. Dat besef maakt, als het goed is, bescheiden. En het geeft ontspanning, dat ook. Het hangt immers niet van ons af. God bouwt Zijn Koninkrijk.
Toch is daarmee niet alles gezegd. Wij worden immers wel degelijk geroepen op een bepaalde plaats, in de plaatselijke gemeente, binnen de landelijke kerk; en ook op een specifiek moment, nu, in 2022, terwijl het ene wee (de coronacrisis) door het andere wee (de oorlog in Oekraïne) wordt opgevolgd. Je bent als gelovige geroepen in ‘het ambt van alle gelovigen’, in een specifieke tijd en op een specifieke plek. Dat geldt ook als je in het ambt van predikant, ouderling of diaken bevestigd bent. Wie weet of je niet juist voor een tijd als deze tot de heilige dienst geroepen bent. Zó zegt Mordechai het tegen Esther: ‘Wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent.’ (Esther 4:14b)
Onbegrepen weg
Het ligt op het eerste gezicht niet zo voor de hand om het over God te hebben in het boekje Esther. Gods Naam wordt niet genoemd. Toch wordt Zijn hand wel zichtbaar. En met Zijn hand bedoelen we dan Zijn regering. Zoals we dat zingen met Psalm 118:
Gods rechterhand is hoogverheven;
des HEEREN sterke rechterhand
doet door haar daden de wereld beven,
houdt door haar kracht Gods volk in stand.
Lange tijd lijkt in het boek Esther die hand van God ver te zoeken. God werkt veelal onder de schijn van het tegendeel. De woorden in Esther 4:14 vormen een kantelpunt in het bijbelboek. Jaren geleden is Esther als jong meisje weggehaald bij Mordechai. Ze moest haar plek vinden in het vrouwenverblijf van Ahasveros. Je hebt weinig fantasie nodig om te beseffen wat dat betekend heeft. Wat een onbegrepen weg! Of Esther dat altijd zo beleefd heeft, weet ik niet. Ze lijkt door de eerste hoofdstukken heen een meisje te zijn geweest dat zich liet leiden: door Mordechai, haar neef, die haar in huis neemt; maar ook als ze naar het vrouwenverblijf wordt gebracht; en daarna als de koning haar tot vrouw neemt.
Achter de schermen
Maar nú wordt het anders. Dat heeft alles te maken met wat Mordechai onder woorden brengt. ‘Wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent.’ Het is niet toevallig dat Esther als Jodin aan het koninklijke hof verblijft. Mordechai belijdt het als iets wat alles te maken heeft met Gods regering. God werkt achter de schermen en handelt op een voor ons vaak onzichtbare wijze. Zoals het uiteindelijk ook zal zijn op de kruisheuvel Golgotha. Waar alles in mineur lijkt te eindigen, dáár blijkt Gods hand hoogverheven.
Je proeft in Esther 4 dat dat beleden wordt. Door Mordechai, maar ook door het volk. Met nadruk lezen we op verschillende momenten in dit bijbelhoofdstuk over ‘vasten’. En ‘vasten’ gaat in het Oude Testament altijd samen met ‘bidden’. Het wordt hier niet met zoveel woorden genoemd, maar dat is nu juist kenmerkend voor dit bijbelboek: iets wat niet genoemd wordt, maar wel degelijk allesbepalend is. God wordt niet genoemd, maar Hij alleen voert de regie. ‘Wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent.’
Niet tevergeefs
Vandaag is de HEERE Dezelfde als toen. Wanneer je als ambtsdrager dienen mag, belijden we met heel ons hart dat God ons tot deze heilige dienst geroepen heeft. Zou er niet alle reden zijn om de woorden uit Esther 4:14 ook zo te horen: ‘Wie weet of u niet juist voor een tijd als deze tot deze heilige dienst geroepen bent.’
‘Wie weet…’ Dat betekent niet: ‘Misschien is het zo dat…’ Nee, deze uitdrukking is gevuld met verwachting en met hoop. ‘Wie weet…!’ Het vertolkt binnen de context van het boek Esther verwachting en hoop op Gods redding. Zo klinken deze woorden ook in 2022. Wij leven in de tussentijd. Het is Pasen geweest. En wie in 1 Korinthe 15 leest wat dat betekent, proeft hoe alles zindert van de vreugde over de allesbepalende betekenis van de opstanding van Jezus Christus. Aan het eind van dat lange opstandingshoofdstuk klinkt hoezeer alles anders is, ja alles zin en betekenis heeft, omdat Jezus Christus uit de doden is opgewekt. ‘Zo dan, mijn geliefde broeders, wees standvastig, onwankelbaar, altijd overvloedig in het werk van de Heere, in de wetenschap dat uw inspanning niet tevergeefs is in de Heere.’ (1 Kor.15:58) Ons werk is niet tevergeefs in de Heere, in de opgestane Christus. Het is God, Die regeert. Hij heeft geroepen tot (ambtelijke) dienst. Juist voor een tijd als deze…
Geen streepje voor
Als we Gods regering belijden in het leven van Esther en in ons eigen leven, dan zal het aankomen op aanvaarding en beantwoording van Gods roeping, juist voor de tijd waarin wij leven. Wanneer je leest wat Mordechai in dat licht vertolkt, voel je dat het erom spant. Drie argumenten gebruikt Mordechai vanaf vers 12.
Hij begint met het levensgevaar dat Esther zelf ook loopt, ondanks haar positie in het paleis. ‘Beeld je niet in dat jij als enige van alle Joden zult ontkomen, omdat je in het huis van de koning bent.’ Nu ze op deze plek door God geplaatst is, zal het erop aankomen haar roeping te aanvaarden. Koste wat het kost. Als dat voor Esther gold, geldt dat ook voor ons, in 2022. Want ook ons dienstwerk staat voortdurend onder de diepe ernst van de eeuwigheid. Als wij ons inbeelden, bewust of onbewust, dat onze positie op zich ons veiligheid zou geven, dan vergissen we ons schromelijk. Juist (!) voor dienaren van het Woord en andere ambtsdragers is er alleen redding door het bloed van Jezus Christus, dat reinigt van alle zonde, ook van ambtelijke schuld. Hoe nodig is het om heel persoonlijk te leven van genade, om je plek te weten aan de voeten van de Heere Jezus. Dat is het eerste wat Mordechai zegt. Denk niet dat je vanwege jouw positie een streepje voor hebt.
Vanuit een andere plaats
Het tweede wat opvalt is het Godsvertrouwen van Mordechai, dat duidelijk uitkomt. Hij zegt: ‘Als jij je in deze tijd in diep stilzwijgen hult, dan zal er vanuit een andere plaats verlichting en verlossing komen…’ Vanuit een andere plaats; vanuit de maqoom, zegt het Hebreeuws. Dat woordje maqoom is in het latere Jodendom een godsaanduiding geworden. Het woordje ‘plaats’ wijst op God. Opnieuw heel verborgen weergegeven, maar wel degelijk is dat waar Mordechai op zinspeelt. Vanaf een andere plaats: bij God vandaan. Al zouden wij onze plicht verzaken, dan nog gaat God wel door. Het hangt niet van ons af. God zal verlichting en verlossing geven. En vandaag belijden we: dat heeft Hij gedaan, verlichting en verlossing geven: in Christus, Gods Verlosser.
Voorzienige leiding
Het derde argument van Mordechai is te vinden in vers 14b. Daar wijst Mordechai op Gods voorzienige zorg en leiding. ‘Wie weet of jij…’ Heel persoonlijk. Niet abstract of afstandelijk. Dat brengt het dichtbij. Als ambtsdragers, maar ook in het ambt van alle gelovigen, zijn wij geroepen om in deze tijd en op de plaats waar we leven, namens Christus te dienen. Ik weet het: het valt bij tijden zwaar. Er is zoveel menselijk gedoe. Maar zullen we toch, door alles heen, Gods Vaderlijke zorg blijven belijden? Zijn Koninkrijk, dat komt? Zijn werk, waardoor Hij bouwt? ‘Wie weet of u juist voor een tijd als deze, tot deze heilige dienst geroepen bent.’
Het geloof dat God regeert, maakt niet werkloos, maar dringt ons juist om op onze plek en in onze tijd Gods roeping te zien en te aanvaarden. Er is veel gaande. Jongeren en ouderen worstelen met levensvragen. Het vraagt van elke christen een bewust leven. Niet geleefd worden, maar léven. Elke ontmoeting in het (gemeente)leven moet ons biddend dringen om met hart en ziel namens Christus te dienen, concreet, op dat moment. ‘Laat mij zijn een instrument, Heere, in Uw hand.’ Voor hem of haar die God op dat moment op je weg brengt.
Gods roeping beantwoord
Esther beantwoordt de roeping die ze van Godswege ontvangt. Ze is ons daarin ten voorbeeld. Ten minste drie dingen komen op uit Esther 4, die ook onze houding zouden moeten stempelen, wanneer wij Gods roeping (opnieuw) beantwoorden. We zien het terug bij Esther.
Je proeft bij Esther nederigheid en afhankelijkheid, dat is het eerste. Daarom doet ze de oproep tot vasten, die samengaat met verootmoediging en gebed. Nederigheid en afhankelijkheid is wat ons dienen in de kerk moet stempelen. Omdat we belijden dat het van de Heere afhangt. Helemaal.
Het tweede wat we bij Esther proeven: ze identificeert zich met haar volk. Ze gaat mee in het vasten, drie dagen lang. Ze verheft zich niet boven haar volksgenoten, maar weet zich één met hen. Laat het zo zijn in ons dienstwerk. Wij leven van genade. Wij weten ons één met de gemeente, één in de gekruisigde en opgestane Christus.
Het derde is samen te vatten met moed en vastberadenheid. Waar ze aanvankelijk het meisje was dat zich liet leiden, door Mordechai, door Ahasveros, neemt ze nu de leiding. ‘Kom ik om, dan kom ik om!’ Nee, dat is geen noodlotsgedachte; het is een geloofsbelijdenis. Ze gaat in het geloof dat ze juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen is. De vastberadenheid en moed die Esther uitstraalt, hebben wij nodig om pal te staan voor het Evangelie en voor het gezag van de Heilige Schrift, om trouw te zijn op de plek waar God ons stelt.
Juist voor een tijd als deze… In welke tijd leven wij? Wij leven in ‘het laatste der dagen’ en tegelijk in ‘genadetijd’. Jezus komt! Er zal verlichting en verlossing komen. Vanaf een andere plaats: vanuit de hemel, vanuit God.
Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement (€ 49,95). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!