Waar bent u naar op zoek?

Gewoon hervormd

ds. J.A.W. Verhoeven
Door: ds. J.A.W. Verhoeven
01-06-2023

De Gereformeerde Bond is een vereniging binnen de Protestantse Kerk. Ze wil een geestelijke beweging zijn die de kerk oproept ernst te maken met de belijdenis van de kerk. Is dit een geloofwaardige positie, nu de Protestantse Kerk zichzelf als een plurale kerk presenteert?

Wat beweegt de Gereformeerde Bond ten diepste? Bij het nadenken over deze vragen laat ik me vooral inspireren door ds. G. Boer en ds. W.L. Tukker.

Zij die bleven

Vanaf het begin van de ontstaansgeschiedenis van de Gereformeerde Bond (GB) is er onduidelijkheid geweest over de vraag hoe de bond de kerk ziet. Binnen de bond bestond begrip en sympathie voor geestverwanten die van mening waren dat het in de kerk niet langer mogelijk was verantwoordelijkheid te dragen voor elkaar. En inderdaad, er is zoveel aan te merken op de kerk. Toch waren er stillen in den lande die intuïtief aangevoeld hebben dat afscheiding niet hetzelfde is als een geestelijke vernieuwing van het verbond. Zij bleven de kerk trouw. Sommigen predikanten zijn geportretteerd in een boek van ds. W. van Gorsel, ds. H. Harkema en drs. K. Exalto onder de raak gekozen titel Zij die bleven. Het zit in het DNA van de Gereformeerde Bond: je verlaat de kerk niet. Trouwens, ‘wie de kerk verlaat, neemt de schuld der kerk mee.’ (dr. ir. J. van der Graaf).

De les van de geschiedenis

De geschiedenis van de GB is uitvoerig gedocumenteerd. Het is een bewogen geschiedenis met talloze dieptepunten. In de diepte was de Heere ons overigens het meest nabij. De les van de geschiedenis is dat afscheiding niet leidt tot geestelijk herleven, maar slechts uitdrukking geeft aan menselijk onvermogen om samen onder één Heere te leven. Wij hebben dit door schade en schande geleerd. Het was een dure les. Het gereformeerd protestantisme in Nederland is dramatisch versplinterd geraakt. Het gevolg is dat gereformeerden van allerlei snit voortdurend met zichzelf in de weer zijn.

In de kleine traditie van de GB hebben dr. H. Visscher en ds. M. van Grieken hun stempel gedrukt op het interne debat. Visscher peinsde er niet over om de kerk te verlaten, maar zag de Gereformeerde Bond wel als een noodzakelijke wijkplaats. Van Grieken benadrukte sterker de betekenis van het verbond van God. Die laatste lijn won gaandeweg aan kracht, is in 2004 opnieuw beproefd in het vuur, en wordt nu opnieuw getest door de verlokking van allerlei vrije groeperingen.

Christus is het Hoofd

Boer en Tukker gaan in het spoor van Van Grieken. ‘Wie recht over de kerk wil spreken, moet bij God, bij de ongedeelde Christus beginnen’, aldus ds. Boer. De Christus der Schriften is het Hoofd van de kerk. Boer noteert dat hij dit van Calvijn heeft geleerd, en dat Calvijn dit bijbels-theologische inzicht verworven heeft in zijn strijd tegen de dopers. De Bond is een vereniging, de kerk daarentegen is ‘van een hogere orde’. (…) ‘De kerk is van God, zij is van Christus, Die er het enige Hoofd, Die er de enige stichter van is. Zij stoelt in het verbond Gods en in de heilige doop en vooral krachtens belijdenis. (…) Zij is Christusbelijdende geloofsgemeenschap. Hoever ook de kerk van dit ideaal moge afleven, dit is haar wezen.’ (Tukker) Omdat er maar één Hoofd is, is er ook maar één kerk.

De kerk als moeder

De gedachte van het verbond brengt een gevoel voor historiciteit met zich mee. De Heere trekt gouden draden door de geschiedenis van Israël en van de kerk. De Nederlandse Hervormde Kerk is in ons land ontstaan op de puinhopen van de verworden Rooms-Katholieke Kerk. Ds. Tukker schrijft: ‘Laten wij het niet vergeten dat onze kerk ons niet alleen zorgen gebracht heeft, maar ook veel goeds. Zij was toch altijd de kerk van God. (…) Zij werd in haar gereformeerde vorm tot een volkskerk. Zij was de kerk van Christus in dit land, waaraan de Heere Jezus Christus Zijn Naam verbond, waaraan Hij het fundament in Zijn bloed verleende en waarin Hij Zijn bediening heerlijk maakte. (…) Hij zette er Zijn gezegende voetstappen, zodat Hij er een volk vergaarde, dat door Zijn Vader uitverkoren was tot het eeuwige leven.

Al dit werk deed Hij in onze kerk en hoezeer ook de kerk innerlijk verbrokkelde en afbrokkelde naar buiten, Hij heeft dit werk niet geheel gestaakt.’ (…) ‘Zo moeilijk is het in de Nederlandse kerk niet geweest, of het licht des Woords heeft nog altijd enigszins geschenen. (…) Door deze kerk zijn wij ook zelf gebaard. (…) Deze dingen nu kunnen wij niet en mogen wij niet vergeten.’ De kerk is ‘draagster van het Woord’. ‘Zij is tenslotte ons aller moeder.’

Er zou veel gewonnen zijn wanneer de Protestantse Kerk zichzelf zo profileert: de kerk met de oudste rechten en plichten. De kerken van Afscheiding en Doleantie zijn ‘dochterkerken’ en ‘de verhouding moederkerk-dochterkerk keert zich niet om. De Hervormde Kerk heeft dat moederlijk karakter nooit geheel verloren’. Zij heeft ‘de positie van de oudste kerk van de hervorming’ (Tukker). Dat brengt een bijzondere verantwoordelijkheid met zich mee. Naar mijn inzicht heeft de Protestantse Kerk een roeping voor de kerken van de zogenoemde ‘gereformeerde gezindte’. Er zijn warme woorden gesproken aan het adres van de onlangs gevormde Nederlandse Gereformeerde Kerken, maar laat de Protestantse Kerk zich ook inspannen te zoeken naar eenheid met andere kerken. De tijd vraagt erom. De ‘Ecclesiologische Consensus’ (uit 1996) van het Contact Orgaan Gereformeerde Gezindte (COGG) kan als uitgangspunt dienen.

De kerk als geloofsartikel

Deze historische kijk op het werk van God mag niet worden afgedaan als misplaatste weemoed. Het beroep op het verbond is ook veel meer dan alleen maar een theologische constructie. Wij leven niet in nostalgie, maar in geloof. De belijdenis van de kerk van alle eeuwen klinkt elke zondag: ‘Ik geloof een heilige, algemene en christelijke kerk.’ Ik onderstreep: ik gelóóf… Het is een aangevochten belijdenis tegen al het zichtbare in. Het is een beroep op Gods trouw, op Zijn hart, Zijn erbarmen. De goedertierenheid van de Heere is van eeuwigheid en tot eeuwigheid. Daar moet de kerk het van hebben. De Heere doodt en maakt levend. Hij roept de dingen die niet zijn, alsof ze waren.

Dit geloof is opnieuw beproefd door het proces van Samen op Weg, in aanloop naar de vorming van de Protestantse Kerk. Wij willen het hervormde denken over de kerk vasthouden. De kerk maakt het ons niet gemakkelijk. Maar zoals wij nooit hebben kunnen geloven dat de Heere met Afscheiding en Doleantie uit de Hervormde Kerk vertrokken is, zo kunnen wij dat ook niet geloven van de Protestantse Kerk. ‘Wij geloven niet in een oplossing, omdat de kerk een geloofsartikel is, omdat er ook nooit een tijd geweest is waarin de kerk in haar hart en tot aan haar grenzen zuiver een Christus belijdende geloofsgemeenschap is geweest. (…) Ons staat niet voor ogen een eigengemaakt kerkje met eigengemaakte predikers, ons staat niet voor ogen een aansluiting bij welke afgescheiden kerk ook, hoe moeilijk onze weg ook zij, hoeveel moeilijker onze weg nog moge worden.’ (Tukker) Dat laatste voorzag hij dus al.

Geen mozaïek

Wat betekent deze opstelling van de GB voor de Protestantse Kerk? In de praktijk presenteert de kerk zich als een mozaïek, niet alleen wat de vormgeving van de kerk betreft, maar ook wat haar identiteit betreft. Ze biedt onderdak aan iedereen, inclusief de Gereformeerde Bond, hoffelijk en ruimhartig. De kerk denkt in de lijn van de modus vivendi: we moeten bij alle verschil in opvatting en geloofsbeleving het met elkaar uit zien te houden. De GB is in dit denken een waardevolle kleuring in de regenboog. De kerk houdt ons voor een bijzonderheid, een belangengroep die het opneemt voor bijzondere accenten uit een rijke traditie.

Door deze invulling van het begrip ‘inclusiviteit’ raakt de waarheidsvraag onder tafel. Zo wordt de Gereformeerde Bond geframed tot een modaliteit, het vasthouden aan de belijdenis van de kerk een persoonlijke voorkeur. Waar echter het belijden mistig wordt, raakt de eenheid zoek. Dat is de terechte kritiek van de afgescheiden kerken, al moet gezegd worden dat ook díé inmiddels allemaal hun eigen modaliteiten kennen.

Het belijden in de prediking

De Protestantse Kerk kan te midden van de kerken, en midden in een seculiere wereld, alleen bij haar roeping blijven, wanneer ze Christus verkondigt. ‘Constante onhelderheid in het belijden’ (Boer) blokkeert. Ds. Boer zag in zijn tijd al het spook van het ‘nihilisme’ opdoemen. De kerk is er niet om ieder de hand boven het hoofd te houden, maar om tegen de tijdgeest in de Naam van Israëls God hoog te houden. De laatste kwestie is niet of wij het in de kerk met elkaar uithouden, maar of God het met óns uithoudt. Dat vraagt van onze kant trouw, volharding in het belijden van de Naam van Christus. Eenheid kan alleen bestaan in de waarheid, zoals waarheid alleen bestaat in eenheid. Beide, waarheid en eenheid, zijn als een tweevoudig geschenk te verwachten uit handen van Christus. Zijn Geest leidt in alle waarheid, doordat Hij ons te binnen brengt alles wat Christus ons heeft gezegd.

Ds. Boer heeft er in alle toonaarden op gewezen dat de gloed van het belijden met name hoorbaar en merkbaar wordt in de prediking. Prediking als pro-clamatie, als Geestdoortrokken bediening van de verzoening, waarin Christus genade uitdeelt aan mensen die zich van God vervreemd hebben. ‘De kerk is geen congregatie, geen samenkomst van personen, die er eens met elkaar over praten, hoe het is en hoe het moet.’ (Tukker) Prediking is niet een deskundige beschouwing over onze kwetsbaarheid, onze lamlendigheid, onze geschondenheid, onze rafelranden. Daar is wel veel over te zeggen, maar zo verpsychologiseren we het Evangelie. De prediker is niet allereerst de professional. Hij is allereerst de heraut van de Koning. Dan wordt de gemeente getrokken voor het aangezicht van God en verdampt elke vrijblijvendheid.

Ons hart

Ieder deed wat goed was in eigen oog. Dat is de tijd van de Richteren. Het klinkt als een zeurend en treurig refrein. Het oude liedje: zij deden wat kwaad was in Gods ogen (Ri.10:1-16). Onze kerkelijke situatie is anders, maar niet veel anders. De klacht van de Heere luidt: ‘U hebt Mij verlaten en andere goden gediend.’ Zijn oordeel staat vast. Hij ‘verkoopt’ Zijn volk aan zeven volken. Na achttien jaar begint het volk te roepen tot God, in nood, benauwd. Zij happen naar adem. Wees ons genadig, zend ons Uw Geest, ontferm U over ons!

Deze schreeuw naar de Heere God wordt beantwoord met afwijzing: nee! ‘Ga weg! Roep tot de goden die u verkozen hebt! Laten díé u verlossen!’ Dat is duidelijk genoeg. Niettemin: het volk komt tot boete en berouw. Wij laten U niet gaan tenzij U ons zegent. Zij doen de vreemde goden weg. Het is een ware bekering, een omkeer van hart.

Gods hart

Daar is veel mee gezegd, maar het belangrijkste nog niet. ‘Toen werd de ziel van de Heere kort.’ (Ri.10:16) Dat betekent zoiets als: je kúnt niet langer meer, je bent óp (Num.21:4). Je kunt het niet langer uithouden. Je zwicht (Ri.16:16; vgl.Mi.2:7; Hos.8:11). Het is geen harden. In de weergave van de HSV: ‘Toen kon Zijn ziel de moeite van Israël niet langer verdragen.’ Meer dan de bekering van Israël wordt ons verzekerd dat Gods hart in Hem omkeert. Want God is liefde. ‘Nog nooit heb ik de smart over het verval van de kerk dieper gelezen dan in de ogen van Christus. Het waren tranen waarin Zijn oneindige liefde te lezen stond.’ (Boer) Dat brengt tot een nieuw lied. Het lied van het Lam.

ds. J.A.W. Verhoeven
ds. J.A.W. Verhoeven