Gezegend met Israël
Een christen voelt zich verbonden met Israël, zo klinkt het vaak. Maar waarom zou een christen zich eigenlijk ‘onopgeefbaar verbonden’ (kerkorde Protestantse Kerk, art.I.7) weten met het Joodse volk?
Een groeiend aantal christenen en kerken neemt afstand van de vervangingstheologie (de idee dat de kerk de plaats van het Joodse volk heeft overgenomen). De belangstelling voor het Jodendom en Israël neemt sinds de Tweede Wereldoorlog toe.
Dit blijkt bijvoorbeeld uit het fenomeen ‘Israëlzondag’. Sinds 1950 staan veel gemeenten op de eerste zondag in oktober stil bij onze verbondenheid met het Joodse volk. Vanwaar echter deze verbondenheid met het Joodse volk? Riekt dit niet naar positieve discriminatie?
Abram
Onze verbondenheid met Israël heeft alles te maken met Gods heilsplan en daarmee ook met onze persoonlijke zaligheid.
In de eerste elf hoofdstukken van het bijbelboek Genesis worden enkele duizenden jaren wereldgeschiedenis samengevat. Na een veelbelovende inzet (Gen.1-2) eindigt het ontluisterend met de zondeval (Gen.3), de zondvloed (Gen.7-8) en de verstrooiing van de mensheid (Gen.11). Een definitief einde van het fenomeen mensheid zou legitiem zijn. Dan rekenen we echter buiten Gods grondeloze genade. Gedreven door onpeilbare liefde voor Zijn schepping maakt God in Genesis 12 een nieuw begin. Hiervoor zet Hij in met een enkele man, woonachtig ergens in wat tegenwoordig Irak heet.
Die man is Abram. Het Jodendom stelt dat er alle reden is dat God uitgerekend met hem een verbond sluit. We leren hem in de Talmoed kennen als een prototype monotheïst voor wie zelfs de handelswaar van zijn vader Terah niet veilig was – Terah verkocht naar verluidt afgodsbeeldjes.
Ik houd het liever bij het curriculum vitae van Abram zoals we dat terugvinden in Genesis. Daaruit blijkt dat ook Abram een nakomeling is van Adam (Gen.5 en 11). Ofwel: Gods heilsplan via Abram en zijn nazaten is vrucht van verkiezing en daarmee een uiting van de genade van God.
Mondiale reikwijdte
God sluit met Abram een verbond. De 75-jarige inwoner van Haran moet in de benen: ‘Gaat u uit uw huis, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.’ (Gen.12:1) Om de patriarch in beweging te zetten, worden hem drie zegeningen voorgehouden: nakomelingen, rijkdom en aanzien (Gen.12:2). Beloften die voor de hand liggende ‘ja-maars’ van Abram het zwijgen opleggen, zo stelt de Joodse exegeet Rashi (1040-1105). Een nomadenbestaan is namelijk funest voor de voortplanting, het bezit van land en het verwerven van aanzien. De beloofde zegeningen van God aan het adres van Abram reiken echter verder: ‘U zult tot een zegen zijn (…) en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.’ (Gen.12:2-3) Door deze toezegging krijgt Gods verbond met Abram mondiale reikwijdte. Het is een mijlpaal in de missio Dei: Gods plan om de volken te bereiken met Zijn heil. ‘En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen alle volken gezegend worden.’ (Gal.3:8)
Onvoorwaardelijk
Het is opvallend dat zowel in de Joodse als christelijke theologie Gods verbond met Abram het vaak verliest van het Sinaïverbond. Daarmee ontnemen we onszelf niet alleen een helder zicht op de heilsgeschiedenis, maar verschuift ook het primaat van genade naar werken.
Gods verbond met Abram geldt als een fundament van de bijbelse verbondsleer. Het Sinaïverbond en bijvoorbeeld het Davidische verbond zijn dienstbaar aan de ontvouwing van Gods verbond met Abram (vgl. Gal.3:17-18). Ook het nieuwe verbond, dat met de komst van Christus is gekomen, betekent niet het einde van Gods verbond met Abram. Het nieuwe verbond brengt het Sinaïverbond tot zijn doel en illustreert de essentie van Gods verbond met Abram: het is niet uit de werken, maar door het geloof (Gal.3:9-12).
De duurzaamheid van Gods verbond met Abram is te danken aan het onvoorwaardelijke karakter ervan. God Zelf nam het initiatief en staat bovendien garant voor de vervulling van de verbondsbeloften. Uitgerekend hierom vormt bijvoorbeeld de onvruchtbaarheid van Abram en Sara, de ongehoorzaamheid van Israël én ons eigen diepgewortelde ongeloof geen belemmering voor de uitvoering van Gods heilsplan.
Roeping
De impact van Gods verbond met Abram is met de komst van Christus zichtbaarder dan ooit. Vanaf Pinksteren zien we hoe volken overal ter wereld daadwerkelijk delen in de beloofde verbondszegeningen. De vloek van Genesis 3-11 wordt ongedaan gemaakt. God houdt woord.
De duurzaamheid en ontvouwing van Gods verbond met Abram is uitdrukkelijk geen verdienste van Abram of zijn nakomelingen. Voortdurende ongehoorzaamheid aan de voorwaarden van het Sinaïverbond maakt duidelijk dat ook Israël, evenals de volken, niet kan zonder de genade van God in Jezus Christus.
Daarom ook horen we Petrus zeggen: ‘U bent kinderen van de profeten en van het verbond dat God met onze vaderen sloot, toen Hij tegen Abraham zei: En in uw Nageslacht zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden. God, Die Zijn Kind Jezus heeft doen opstaan, heeft Hem eerst naar u gezonden om u hierin te zegenen dat Hij ieder van u zou afbrengen van zijn slechte daden’ (Hand.3:26).
Inderdaad, het Evangelie is eerst voor de Jood, maar óók voor de Griek (vgl. Rom.1:16 en Rom.2:9-10). Voor exclusiviteit is in Gods heilsplan geen plaats. Abram wordt Abraham: een vader van veel volken (Gen.17:5). Jezus Zelf herinnert de twaalf apostelen (als symbool van het herstelde Israël) aan hun roeping als Jood om tot een zegen te zijn: ‘Ga dan heen, onderwijs al de volken’ (Matt.28:19).
De reikwijdte is onbegrensd, maar heeft een begin: ‘te beginnen bij Jeruzalem’ (Luk.24:47). Uiteindelijk klinkt het Evangelie zelfs in de Lage Landen…
Verbondenheid
Gezegend met Israël. Wanneer we de geschetste heilshistorische noties tot ons laten doordringen, kan het niet anders dan dat we ons verbonden weten met het Joodse volk. We weten ons als heidenen rijk gezegend in hun Messias (hét Zaad van Abraham, Gal.3:16) en verlangen ernaar dat het Joodse volk deelt in die vreugde (vgl. Rom.9:1-5). Overigens is het wel van belang om de rol van het Joodse volk in het juiste perspectief te blijven zien. ‘Israëlisme’, een overdreven, kritiekloze benadering van (de staat) Israël, vertekent de heilsgeschiedenis. Israël is tot een zegen ondanks zichzelf. Het is niet het Joodse volk, maar God Zelf Die de duurzaamheid van het verbond met Abraham garandeert – nog steeds. We kunnen het Joodse volk evenmin degraderen tot een willekeurig volk. Dan geven we blijk van onvoldoende besef van de bevoorrechte rol van het Joodse volk in de ontvouwing van Gods heilsplan met deze wereld; een plan dat nog volop in uitvoering is (vgl. Rom.11:25-32).
Ten slotte, we kunnen het leuk vinden of niet, maar God Zelf heeft Abraham en zijn nakomelingen verkozen om instrument van Zijn zegen voor deze wereld te zijn. In die zegen mag een heiden uit Nederland uit genade delen. Daarom: ‘Wees vrolijk, heidenen, met Zijn volk!’ (Rom.15:11)