Waar bent u naar op zoek?

Globaal bekeken

J. van der Graaf
Door: J. van der Graaf
04-03-2021

‘Gebroken en hersteld’, kopt een bijdrage in Petrus (magazine van de Protestantse Kerk in Nederland):

In de Pauluskerk in Baarn staat een doopvont met een bijzondere geschiedenis. De brokstukken ervan lagen eeuwenlang begraven in de grond rondom de kerk. Het is kerstavond 1580 – de kerstnachtdienst is misschien al begonnen – als een groep mannen plotseling de rooms-katholieke Pauluskerk in Baarn binnenvalt. Het zijn dienaren van de Staten van Utrecht, die de pastoor melden dat het voortaan verboden is om de ‘Roomsche Religie’ te beoefenen. De geschrokken parochianen weten niet hoe snel ze zich uit de voeten moeten maken. Enkele dappere dorpsgenoten blijven. Vermoedelijk moeten zij samen met de pastoor machteloos toezien hoe de altaren, de beelden en het doopvont uit de kerk worden verwijderd en in stukken worden gehakt. De Pauluskerk is vanaf nu in hervormde handen.

Ruim driehonderd jaar later – het is dan 1888 – vindt een ingrijpende verbouwing van de kerk plaats. Het koor en de zestiende-eeuwse consistorie worden afgebroken en de kerk wordt flink uitgebreid. Tijdens de verbouwing stuiten de werkers op brokstukken. Ze blijken afkomstig te zijn van het oude achthoekige doopvont: de helft van het doopvont zelf en de voet ervan. Aanvankelijk wordt het halve doopvont in het torenportaal gezet, maar in 1939 wordt het opnieuw in de kerk geplaatst, met de ontbrekende kant tegen een houten achterwand.

Maar daarmee is het verhaal niet afgelopen. 36 jaar later stuit de jonge Jan Roest, die in samenwerking met de Historische Kring Baerne opgravingen verricht bij de Pauluskerk, op iets hards in de grond. Het blijkt de verloren gewaande andere helft van het doopvont te zijn. Na bijna vier eeuwen kunnen de delen weer worden samengevoegd, wat wordt gevierd in een feestelijke dienst op 4 april 1976. Om het doopvont helemaal in zijn oorspronkelijke staat terug te brengen, wordt het waterbekken in 2011 voorzien van een deksel. Daarop staan vier kernachtige woorden gegraveerd: ‘Gebroken’, ‘Begraven’, ‘Gevonden’ en ‘Hersteld’.


Het ‘zaterdagmorgengeluk’ van ds. Kees van Ekris in het Nederlands Dagblad:

Ik denk dat ze op hem wacht, maar ik weet het niet zeker. Ik zie haar elke zaterdagmorgen, op de markt. Ze praat Slavisch en in zichzelf. Ze drentelt wat rond, maar volgens mij wacht ze eigenlijk. Want meestal rond een uur of tien komt hij langs gestiefeld. Hij is, in mijn verbeelding, weduwnaar en kerkt behoudend.

Hij heeft iets statigs, maar ook iets zachts. Hij heeft een stok en zo’n oud winkelkoffertje op wieltjes. Hij komt naar de markt voor een gesneden bruin brood. Ik zie in alles dat hij vriendelijk is en goedwillend. Misschien is er ook ergens een flardje droefheid. Ik denk dat zijn aandacht belangrijk voor haar is. (…)

Simon Carmiggelt, schrijver en vooral columnist, kon mensen beschrijven op een unieke manier. Hij kon het kleine leven, de terloopse dingen en de diepte in het gewone, zo beschrijven dat dat kleine eigenlijk groots bleek te zijn. Misschien zoals in mijn traditie de hervormde dominee J.T. Doornenbal kon observeren en schrijven. ‘Ik beschik maar over één talent’, zei hij, ‘en dat is het bezit van mijn ogen en het vermogen ermee de schoonheid der dingen te zien en er een klein geluk uit weg te dragen.’ Dát – het kleine, de schoonheid en het geluk.

Je zou hopen op ‘iets meer Carmiggelt’, en liever nog ‘iets meer Doornenbal’, in onze dagen. Iets minder meedogenloze meningen. Iets minder pronken met je eigen ik. Iets minder hardvochtigheid over wat niet lukt bij een ander (of bij jezelf). Iets minder angstzaaierij over het potentiële malheur dat ons nog te wachten zou staan. Iets minder wittejassenlogica. Iets minder statistisch geweld, dat het gewone leven verplettert. Iets minder haast. Iets minder haat. Iets minder dystopie. Iets minder angst voor de dood. Iets meer besef dat die dwingende dynamiek van drukke angstmensen het kleine kapotmaakt, en de schoonheid en het geluk.

Straks ga ik weer naar de markt, en drentel ik net zolang tot ik ze weer zie. Zij zijn mijn zaterdagmorgengeluk.

J. van der Graaf
J. van der Graaf