Waar bent u naar op zoek?

Globaal bekeken

J. van der Graaf
Door: J. van der Graaf
25-03-2021

In PThUnie (magazine van de Protestantse Theologische Universiteit) schreef Frits de Lange, hoogleraar ethiek aan de PThU Groningen, een column over ouderdom, onder de titel ‘Dor hout’:

Je ziet ze niet veel meer, de overlijdensadvertenties met: ‘In de gezegende leeftijd van 90 jaar overleed…’ De Bijbelse gedachte werd erin verwoord dat God je wel bijzonder welgezind moest zijn geweest dat je de tachtig of negentig haalde. Een middeleeuws rijmpje over de levensloop ging zo:

10 dat zijn je kinderjaren

20 ga je aan het sparen

30 moet je zijn getrouwd

40 ben je daarvoor te oud

50 krijg je ongemakken

60 ga je aan het zakken

70 daalt je leven af

80 ga je naar het graf

90 kun je ook nog leven

100 zij door God gegeven!

De ouderdom als zegen – die gedachte is behoorlijk op z’n retour. (…) Ik heb een Amerikaanse collega, Richard Morgan, die al jaren boeken schrijft over ouder worden. Nu is hij zelf 91, met alle krakkemikkigheden van dien. Maar hij kan het niet laten, ook al kan hij door artritis niet lang achter zijn computer zitten; hij schreef weer een boek, nu over ‘de realiteit en het mysterie van negentig zijn’. Morgan is open en eerlijk over de moeiten van de ouderdom. (…) Hij bidt: ‘Begrijpende God, help me te beseffen dat ik niks meer hoef te presteren, maar dat ik in mijn nutteloosheid rust kan vinden en een blessing in disguise voor anderen kan zijn.’ Een blessing in disguise – we hebben er eigenlijk geen Nederlands woord voor. Een ‘zegen in vermomming’. Het mooie van de Engelse uitdrukking is dat zij dubbelzinnig blijft. Morgan verwijst naar een taoïstisch verhaaltje over een timmerman die tegen zijn leerling zegt: ‘Weet je waarom deze krakkemikkige boom zo groot en oud is geworden?’

De leerling antwoordt dat hij het niet weet. Dan zegt de timmerman: ‘Omdat als hij ergens voor had gediend hij allang omgehakt zou zijn en er tafels en bedden van zouden zijn gemaakt. Maar omdat hij nutteloos is hebben ze hem laten groeien. Daarom is hij nu zo groot geworden dat je in zijn schaduw kunt rusten.’


In Ecclesia eindigt M. den Admirant een bijdrage over een ‘eenakter’ over Kajafas van de Deense Lutherse predikant Kaj Munk, met een beschrijving van diens levenseinde:

De jaren waarin Denemarken door Duitsland was bezet, waren voor Kaj Munk de jaren waarin hij, voor geen Duitse represaille beducht, optrad als boetprediker en profeet, als trooster en aanklager. Hij was de man van open, bovengronds verzet, die ronduit zei wat er moest worden gezegd. Elke gelegenheid greep hij aan: de preekstoel werd katheder, de katheder preekstoel. Niet alleen in de kerk, maar ook in de vergaderzaal of in de open lucht voerde hij het woord. (…)

Dat Denemarken zich op 9 april 1940 zonder slag of stoot aan de nazi’s overgaf, vond Kaj Munk afgrijselijk. Hij nam zich voor, krachtig tegen het optreden van de Duitse agressor en de laffe houding van de regering te protesteren. (…)

Toen hij zijn laatste preek hield, kwam hij de kerk niet binnen in zijn kerkelijk gewaad, maar in een regenjas. Hij besteeg niet de kansel, maar pakte een stoel. Kaj Munk vertelde onder meer dat hij al maandenlang zich niet te ruste had begeven zonder zichzelf de vraag te stellen: ‘Zullen ze me vannacht komen halen?’

Drie dagen later, 4 januari 1944, werd hij door de Gestapo opgepakt en weggevoerd. Met de woorden ‘Vertrouw op God’ nam hij afscheid van vrouw en kinderen. Hij ging mee met de vijf mannen die hem kwamen arresteren. Tegen middernacht stapten ze uit en werd hij van achteren neergeschoten. De Duitsers verboden de kerk om Kaj Munk te herdenken. Niettemin werd hij in vele kerken herdacht en kwamen er duizenden uit het hele land naar zijn begrafenis.

J. van der Graaf
J. van der Graaf