Waar bent u naar op zoek?

Globaal bekeken

J. van der Graaf
Door: J. van der Graaf
29-04-2021

Rabbijn Lody van de Kamp krijgt in verband met zijn veertigste jaar als rabbijn ‘een vierdelige reeks’ in VolZin (magazine voor religie en samenleving). Over ritueel slachten, toen in 1982 de Dierenbescherming een kritisch rapport bij de overheid had ingebracht:

Van de Kamp vertelt enthousiast over deze kwestie, omdat er zulke bijzondere wendingen in het lobbyproces optraden. ‘We kwamen terecht bij mevrouw Andela-Baur, zij zat voor het CDA in de Tweede Kamer en zij was ook lid van de commissie voor Landbouw en Visserij. We hebben met haar een afspraak gemaakt om te praten over de steun vanuit het CDA voor het verbod op ritueel slachten. We kregen toen letterlijk te horen: “Meneer van de Kamp, denkt u nou echt dat wij ons de les laten lezen en de wil laten opleggen door de joodse gemeenschap in Nederland?” Ik antwoordde: “Wij vragen alleen maar dat de joodse en islamitische gemeenschap in Nederland in de toekomst een stukje vlees mogen blijven eten.” Er kwam een keerpunt toen we bij het ministerie in Den Haag zaten. Het was de zoveelste sessie. Staatssecretaris Ad Ploeg zat weer aan tafel, en ditmaal ook de juridisch adviseur van de minister. Die zei: “U wilt per se dat ritueel slachten mogelijk blijft, nietwaar?” “Ja”, antwoordde ik, “dat verlangen wij”.

Hij vervolgde: “Maar meneer Van de Kamp, toen u in Auschwitz zat kon u toch ook niet koosjer eten? En jullie hebben dat toch ook overleefd?” Ik keek naar mijn team en zei dat het tijd was om te gaan. We zijn opgestaan en hebben de vergadering verlaten. Nog voordat ik thuis mijn jas aan de kapstok hing, zei mijn vrouw dat staatssecretaris Ploeg had gebeld.

Ik belde terug en verweet Ploeg dat hij zijn mond niet had opengedaan. Hij wilde mij apart spreken in zijn woning in Scheveningen. Hij zat gevangen tussen de ambtenaren enerzijds en de joodse gemeenschap anderzijds, want hij voelde wel dat de uitspraak over Auschwitz voor problemen zou kunnen zorgen.’


Avondmaalsmijding was er kennelijk in de Niederländisch-Reformierte Gemeinde van Kohlbrugge niet. H. Boele doet er in Ecclesia een boekje over open:

Secuur hield Kohlbrugge bij hoeveel avondmaalstafels er waren en soms vermeldde hij ook zelfs het aantal gasten. Een overzicht hiervan geeft een interessant inzicht in de avondmaalspraktijk in zijn gemeente. Wat opvalt is dat het aantal tafels varieert tussen tien en veertien. Een illustratie is bijvoorbeeld het jaar 1863: op 5 april 14 tafels, op 24 mei 10 tafels, op 18 oktober 13 tafels en op 25 december 11 tafels. Op Eerste Paasdag 24 april 1859 waren er 15 tafels met 446 gasten. (…)

Een bijzonder moment voor Kohlbrugge was toen op 5 oktober 1851 zijn dochter Anna – zij was 15 jaar – en zijn negentienjarige zoon Jacob voor het eerst aan het avondmaal deelnamen: ‘Mijne drie kinderen Gerrit, Jacobus en Antje mede aan het Avondmaal, Jacobus en Antje voor het eerst’ is te lezen in zijn aantekeningen.

Op 20 oktober 1852 meldde Kohlbrugges vrouw aan mevrouw van Heumen: ‘De kerk was zondag stikvol, ’s morgens meer dan ooit aan de bediening.’ Op die zondag namen er 370 gasten deel.

Hierboven zagen we dat bij de eerste avondmaalsbediening verschillende Hollandse vrienden aanwezig waren. Van meet af aan is dit een traditie geworden. Op 18 juli 1852 liet Kohlbrugge zijn vriend Wichelhaus weten: ‘Den 18. nahmen viele holländische Freunde an der Feier des heiligen Abendmahls bei uns teil.’ En op Eerste Paasdag, 21 april 1867, noteerde hij dat de zesde en zevende tafel bezet werden door Hollandse gasten.

Bekende namen zijn echtparen Westendorp, De Clerq, Van Heumen, Boissevain, Kol en baron Van Tuyll van Serooskerken. Dit waren bemiddelde mensen die zich een reis naar Elberfeld konden permitteren.

J. van der Graaf
J. van der Graaf