Globaal bekeken
Jan Lokhorst, huisbewaarder van de Lutherse Trinitatiskapel aan de Vriesestraat in Dordrecht, stuurde de volgende corona-overdenking in voor Kerk op Dordt:
Onze kerkhervormer Luther schreef in een brief aan Johannes Hess ‘Ob man vom sterben fliehen möge’. Ik zal trachten deze brief zo goed mogelijk in begrijpelijk Nederlands voor U te vertalen.
‘Mijd ook personen en plaatsen waar je naaste je niet nodig heeft. Gedraag je als iemand die graag een grote brand wil helpen blussen. Want was is de pest (corona) anders dan een vuur dat geen hout en stro, maar lichamen en levens opvreet. Ik zal God bidden dat Hij ons genadig wil bewaren en beschermen. Dan zal ik helpen met het uitroken, het verversen van de lucht in Uw huis, de juiste medicijnen geven en ook nemen en plaatsen en personen mijden waar men mij niet nodig heeft, opdat ik mijzelf niet zal verwaarlozen en bovendien ook anderen zou aansteken en besmetten en dat ik zo door mijn nalatigheid de oorzaak van andermans dood zou zijn. Wil God mij echter wegnemen, dan zal Hij mij wel weten te vinden, in dat geval heb ik toch gedaan wat Hij wilde dat ik zou doen en ben ik niet schuldig aan mijn eigen dood of aan de dood van andere mensen. Waar echter mijn naaste mij nodig heeft, wil ik geen plaats of persoon mijden, maar onbezorgd gaan helpen zo goed als ik kan.’
Waarde lezer, Luther schreef deze brief al in 1527 (Weimarer Ausgabe bd.23 p.365-366). Mocht U nog meer van en over het gedachtegoed van Luther willen horen, dan bent U altijd van harte welkom in onze erediensten in de Trinitatiskapel als de regels het weer toestaan. Wij zorgen dat de kapel uitgerookt is en de lucht ververst, zoals Luther het ons heeft aangeraden bijna 500 jaar geleden.
‘Nadere reformatoren handhaafden kerkgang tijdens pestepidemie’, kopt een artikel van prof. dr. W.J. op ’t Hof in Protestants Nederland, dat geheel aan de pandemie is gewijd. Over Jacobus Koelman (1631-1695) predikant in Sluis ten tijde van de pestepidemie:
Op 28 september 1666 kreeg hij een brief van het Sluise stadsbestuur waarin hem onomwonden werd medegedeeld: ‘gij noch uwe vrouw mogen het huis verlaten, terwijl er een witte latte aan uw venster geslachen zal worden.’ De witte lat was een teken dat er in dat huis pest was. De magistraat vreesde dat het predikantenechtpaar door zijn ijverige bezoek aan pestpatiënten de ziekte van huis tot huis over zou brengen.
Koelman bracht het overheidsverbod in de kerkenraadsvergadering van 30 september 1666 met de vraag een commissie naar het stadsbestuur te sturen met het verzoek die lat weg te nemen en hem weer zijn ambtelijke werk te laten verrichten. Dit keer willigde de overheid het verzoek in. Wellicht uit angst voor de reactie van de gemeenteleden die het echtpaar zeer dankbaar waren voor het zelfopofferende mededogen dat het echtpaar Koelman aan de dag legde. De lat werd verwijderd en het echtpaar Koelman werd toegestaan om op een aangewezen plaats de kerkdienst bij te wonen. Maar het mooiste moest nog komen, want op 7 oktober 1666 kwamen twee stadbestuurders het predikantenechtpaar uit naam van heel de burgerij van Sluis dank betuigen voor hun geweldige inzet. Het kan verkeren, zei Bredero al.