Waar bent u naar op zoek?

Globaal bekeken

J. van der Graaf
Door: J. van der Graaf
30-06-2022

Henry Aardoom schrijft in Kerk op Dordt hoe het vroeger toeging bij het ‘aantekenen van ondertrouw’:

In vroeger tijd was het gebruikelijk om, indien men wilde trouwen, dit te melden bij de kerkenraad. Daarna werd dit voorgenomen huwelijk op drie opeenvolgende zondagen vanaf de kansel door de predikant aan de kerkgangers meegedeeld. Dit werd gedaan met het oog op mogelijke bigamie. Vanwege de gebrekkige berichtgeving kwam bigamie nog veel voor. Wie bezwaren had tegen dit voorgenomen huwelijk kon dit melden bij de kerkenraad. (…)

Vaak kwam het paar om aan te tekenen met alleen een briefje met de geschreven toestemming van de ouders. Dus een briefje waarin de ouders verklaarden dat zij met het voorgenomen huwelijk van hun spruit akkoord waren. ‘Een biljet bij welcke sij het consent van haere ouders tragten te bewijsen.’ Wel, die briefjes gaven wel eens misverstanden. Mogelijk werden ze wel eens vervalst door trouwlustigen. Dus geen ouder aanwezig? Dan kon er voortaan niet meer worden aangetekend. Op 31 december 1705 besloot het stadsbestuur op verzoek van de notarissen van Dordrecht, om die citaties voortaan ook in schriftelijke vorm te doen door die voor ieder zichtbaar aan te plakken aan de pui van het stadhuis. Pas in de Napoleontische tijd werd voorafgaand aan het kerkelijk huwelijk het burgerlijk huwelijk verplicht voor alle trouwlustigen.


Op 1 september 1887 diende dr. Ph.J. Hoedemaker zijn ontslag in als hoogleraar aan de kersverse Vrije Universiteit, omdat hij niet met Kuypers Doleantie wenste mee te gaan. In Confessioneel Credo (blad van de Confessionele Beweging in de Protestantse Kerk in Nederland) schrijft dr. J.D.T. Wassenaar over een gesprek dat Hantje (student theologie) samen met zijn zuster met Hoedemaker had:

Wij: is u vast besloten Prof, uw professoraat neer te leggen?

Prof: Ja, het is me niet mogelijk langer mijn positie vol te houden; Ik geloof niet dat ik het tot 1 april uithoudt hoewel deze stap mij niet gemakkelijk valt. Prof. Gunning feliciteerde mij, toen ik mijn ontslag gevraagd had, Maar ik schreef hem terug, dat het mij smartte met zoiets gefeliciteerd te worden; toch zou het voor mij een zedelijke zelfmoord zijn langer te blijven. Harmke: maar Prof, hoe komt ’t toch dat zoovele vromen in den lande, toch zoo van harte sympathiseeren met de tegenwoordige beweging en u, zooals u zegt, zoo weinig sympathie hebt.

Prof: Zoo als de bedding gegraven wordt, vloeit de stroom. Kuyper heeft de bedding zoo gegraven.

Wij: Waarom hebt u dan ook niet een bedding gegraven?

Prof: Ja, dat is de zonde mijner traagheid voor G. geweest, had ik maar een blad opgericht; nu hebben de menschen mij niet begrepen; we zijn nog niet dichter bij de Reformatie geweest dan toen ik te Sneek gesproken heb, ware ik zo het land doorgegaan, een machtige beweging zou er plaats gehad hebben.

Na het gesprek had Hantje Hoedemaker naar de tram gebracht.


In de rubriek Reflexen in Theologia Reformata (wetenschappelijk theologisch tijdschrift van de Gereformeerde Bond) besluit prof. dr. W. van Vlastuin zijn bijdrage als volgt:

En zien we dan ook geen spoortje van hoop in het feit dat er zoveel Joden uit de Oekraïne vertrekken naar Israël? In de (christelijke) media is er nauwelijks aandacht voor, het gaat verhoudingsgewijs ook om kleine aantallen, maar… in Gods Koninkrijk gaat het doorgaans niet om de grote dingen van de politiek, de economie, de wetenschap en de media, maar kleine dingen zijn vaak groot. Zou God dan toch iets voorhebben met Zijn volk? Zijn dit de eerste scheuten van de vijgenboom die de lente aankondigen? We heffen onze hoofden opwaarts. Jezus is bezig te komen, omdat Hij gekomen is. Zijn komst zal ons heil volmaken. Nog even volhouden.

J. van der Graaf
J. van der Graaf