Waar bent u naar op zoek?

Globaal bekeken

J. van der Graaf
Door: J. van der Graaf
22-10-2020

In Vrogger, een uitgave van Museum Nijkerk, vertelt mevrouw Bets Bouw-Gerssen, zuster van predikant dr. S. Gerssen (1923-1989), over de oorlogsjaren:

In september 1942 kwam Gerrit van de Born op de boerderij vragen of er niet een paar Joodse mensen konden onderduiken. (…) Het waren mensen uit Utrecht, hij was directeur van de Bijenkorf en ze waren al eerder uit Duitsland gevlucht.(…)

Na een week of drie kwam er een koopman die met lappen stof ventte.(…) Hij vroeg aan mijn moeder of ze wat van hem wilde kopen. Mijn moeder hoefde niets, toen vroeg hij: ‘Misschien iets voor die Joodse mensen?’. De koopman had ze gezien en dan wist je niet of het iemand was die je vertrouwen kon of niet. Dus dat kon je niet wagen. Via Van de Born is er een ander onderduikadres gevonden voor deze mensen. Het was een zomerhuis in Garderen van dr. Kruimel, een arts uit Utrecht, die ook heel veel voor het verzet gedaan heeft. Mijn broer Sam, toen 19 jaar, heeft ze daar in het donker naar toe gebracht, lopend. Toen ze weg waren bleef het rustig. De lapjeskoopman heeft ze niet verraden. Na een tijdje zocht Van de Born weer een plekje, voor Simon en Roos Frank uit Epe, ook zij waren Joods. (…)

In oktober 1944 was er een Duitse deserteur overgelopen naar de ondergrondse. Na een tijdje wisten ze niet goed meer waar ze hem onderdak moesten geven en hij kwam ook weer bij ons op een strozolder terecht. (…) Na drie weken merkte mijn vader dat hij een wapen bij zich had en heeft toen tegen de verzetsgroep gezegd dat ze maar zien moesten wat ze met hem deden, maar dat hij bij ons niet langer kon blijven.

Het was veel te gevaarlijk, vooral voor Simon en Roos. (…) Toen mijn vader hem ’s avonds nog wat te eten ging brengen was hij, ‘Rudi’, weg. (…) Roos en Simon zijn dezelfde avond gelijk naar de overburen gebracht en mijn vader en broer zijn ook gaan onderduiken en ik ben de volgende morgen ook naar buren gegaan. Om 8.00 uur de volgende morgen kwam iemand ons waarschuwen dat bij de familie Kamphuis in Voorthuizen een overval was geweest. De zoon van Kamphuis zat in de groep die Rudi opgevangen hadden toen hij overgelopen was. In de loop van de dag kwamen ze ook bij ons (…) ze hebben niets ontdekt. (…) In Voorthuizen bij Kamphuis is het veel erger afgelopen, daar hebben ze vader Kamphuis doodgeschoten.


In VolZin (magazine voor religie en samenleving) vertelt Willem van der Meiden over ‘een hoofdig man’ uit de zestiende eeuw:

Jan Gerardszoon uit Gorp en Beek, het huidige Hilvarenbeek, vindt zijn naam geen garantie voor wetenschappelijk succes en maakt er Johannes Goropius Becanus van. Hij leeft van 1529 tot 1572, voelt zich aangetrokken tot wetenschappen en talen, doceert aan de universiteit van Leuven en brengt het tot arts aan het hof van Karel V en Filips II. Hij wordt zelfs ‘stadsarts’ van Antwerpen, al moeten we gokken wat die functie inhield. Hij heeft in elk geval voorname patiënten, zoals leden van de bankiersfamilie Fugger.

Maar deze Jan is ‘hoofdig’ en zijn ware liefde vindt hij in de taalkunde en dan vooral in de etymologie. Hij meent met de geleerden van zijn tijd dat er ooit een oertaal was die bij de Babylonische spraakverwarring in vele talen is uiteengevallen. Maar toch heeft die oertaal dit drama overleefd en is via de familietak van Noachs zoon Jafeth in onze contreien terechtgekomen, en nog wel in Antwerpen, waar Becanus had gewoond en gewerkt. In het paradijs sprak men dus Oost-Vlaams/Brabants met Antwerpse tongval. Het in zijn tijd gangbare woord voor Vlaams of Brabants wijst daar al op. Wat in die tijd Diets wordt genoemd is, aldus Becanus, een verbastering van d’outs of d’outst en ziedaar: de oudste taal van de wereld.

J. van der Graaf
J. van der Graaf